ECLI:NL:RVS:2017:1799

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
201607485/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verklaring omtrent gedrag voor chauffeurskaart door staatssecretaris

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verklaring omtrent het gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvraag was gedaan ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA Register B.V. De staatssecretaris heeft de aanvraag op 11 december 2015 afgewezen, omdat er in het justitieel documentatiesysteem (JDS) geregistreerd stond dat [appellant] op 29 mei 2015 een transactie had aangegaan voor een werkstraf van 100 uur wegens twee gevallen van heling en het bemoeilijken van de herkenning van het kenteken. Daarnaast was er op 21 juni 2011 een transactie voor het rijden zonder rijbewijs geregistreerd.

De rechtbank Amsterdam heeft op 22 augustus 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna [appellant] in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 26 juni 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat de staatssecretaris ten onrechte geen betekenis had toegekend aan het feit dat schuldheling minder zwaar is dan opzetheling. Hij stelde dat de vermelding van opzetheling in het JDS onjuist was.

De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij het verkrijgen van een VOG. De rechtbank had terecht overwogen dat het verschil tussen opzetheling en schuldheling in dit geval niet relevant was, omdat [appellant] zijn stelling over de onjuistheid van de vermelding in het JDS niet had onderbouwd. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201607485/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2016 in zaak nr. 16/2277 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2015 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: vog) ten behoeve van het aanvragen van een chauffeurskaart bij KIWA Register B.V. afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2016 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 22 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 26 juni 2017.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] wil gaan werken als taxichauffeur. Daarvoor heeft hij een chauffeurskaart nodig. Voor de afgifte van een chauffeurskaart is een vog nodig, die hij daarom bij de staatssecretaris heeft aangevraagd.
De besluiten van de staatssecretaris
2.    De staatssecretaris heeft geweigerd [appellant] een vog te verlenen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat in het justitieel documentatiesysteem (hierna: JDS) is geregistreerd dat met [appellant] op 29 mei 2015 een transactie overeen is gekomen, inhoudende een werkstraf van 100 uur wegens twee gevallen van heling en het bemoeilijken van de herkenning van het kenteken, en dat met hem op 21 juni 2011 een transactie overeen is gekomen, inhoudende betaling van € 160,00 wegens het rijden zonder een rijbewijs. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van de beperking van de risico's van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij verstrekking van een vog.
Beoordeling van het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de staatssecretaris bij de beoordeling van zijn aanvraag ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat schuldheling een minder zwaar strafbaar feit is dan opzetheling. Hij stelt dat hij op 29 mei 2015 een transactie is aangegaan voor schuldheling. De vermelding van opzetheling in het JDS is onjuist, aldus [appellant].
3.1.    Zoals de staatssecretaris heeft uiteengezet, is in het JDS vermeld dat [appellant] een transactie is aangegaan wegens overtreding van onder meer artikel 416, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht. In deze bepaling is opzetheling strafbaar gesteld. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat deze vermelding in het JDS onjuist is, maar hij heeft deze stelling op geen enkele wijze - bijvoorbeeld door het overleggen van stukken betreffende de transactie - aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris mocht dan ook zonder nader onderzoek uitgaan van de juistheid van de vermelding van opzetheling in het JDS. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het verschil tussen opzetheling en schuldheling in dit geval niet ter zake doet.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Pans    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017
640.