201607729/1/R1.
Datum uitspraak: 5 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Hilversum,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2016 heeft het college het wijzigingsplan "Vreelandseweg, Van Brakelterrein 2015" vastgesteld.
Bij besluit van 28 september 2016 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de realisering van perifere detailhandelsbebouwing in het plangebied.
Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3:30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juni 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. L. Swaving, advocaat te Amsterdam, en mr. J.M. Smit, en het college, vertegenwoordigd door A.B.E.M. Rijntjes, zijn verschenen. Tevens is ter zitting als partij gehoord COD Investments III B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door ing. I.T.G.M. Martens.
Overwegingen
De besluiten
1. Aan het plangebied zijn in het wijzigingsplan de bestemming "Bedrijventerrein - 1" en de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel perifeer" toegekend. Daarmee wordt voorzien in de realisering van perifere detailhandelsvestigingen met een maximaal brutovloeroppervlak van 9.000 m². Het wijzigingsplan is vastgesteld op grond van artikel 6, lid 6.5.2, van de planregels bij het bestemmingsplan "Vreelandseweg" dat door de raad is vastgesteld op 26 september 2012.
Het wijzigingsplan is gecoördineerd voorbereid met de omgevingsvergunning die is verleend aan COD Investments III B.V. voor het oprichten van twee gebouwen ten behoeve van perifere detailhandelsvestigingen.
2. Artikel 6, lid 6.5.2, van de planregels bij het bestemmingsplan "Vreelandseweg" luidt: "Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied - 3' perifere detailhandelsvestigingen toe te staan, mits
a. het maximum brutovloeroppervlakte van perifere detailhandelsvestigingen niet meer bedraagt dan 27.000 m², inclusief de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - detailhandel perifeer';
b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
c. geen nadelige invloed optreedt op de afwikkeling van het verkeer;
d. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein."
Inleiding
3. [appellant] woont aan de Gijsbrecht van Amstelstraat, op een afstand van ongeveer 200 m van het plangebied. Hij kan zich niet in het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning vinden. Volgens [appellant] zijn de verkeersgevolgen van het plan en de omgevingsvergunning onvoldoende onderzocht. Hij verwacht dat ter plaatse van zijn woning als gevolg van deze besluiten verkeersoverlast zal ontstaan.
Ontvankelijkheid
4. Het college betwist de ontvankelijkheid van het beroep vanwege de relatief grote afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant]. Omdat tussen zijn woning en het plangebied reeds bedrijfsbebouwing aanwezig is, heeft [appellant] volgens het college voorts geen zicht op de locatie waarop het wijzigingsplan betrekking heeft. Volgens het college is [appellant] daarom niet aan te merken als belanghebbende bij het plan en de omgevingsvergunning.
4.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."
4.2. De Afdeling stelt vast dat de kortste afstand tussen het plangebied en de woning van [appellant] ongeveer 200 m bedraagt en dat [appellant] geen zicht heeft op het plangebied. De Afdeling acht echter niet bij voorbaat uitgesloten dat de ruimtelijke ontwikkelingen die met het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning mogelijk worden gemaakt, gevolgen zullen hebben voor de verkeerssituatie bij de woning van [appellant]. De conclusie is daarom dat het beroep van [appellant] ontvankelijk is.
Intrekking beroepsgronden
5. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond over de bevoegdheid van het college tot het vaststellen van het wijzigingsplan ingetrokken. Ook de beroepsgrond over de verkoop en opslag van brand- en explosiegevaarlijke stoffen in het plangebied is door [appellant] ingetrokken.
Het beroep
Toetsingskader wijzigingsplan
6. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
Verkeersgevolgen
7. [appellant] vreest dat het plan leidt tot verkeersoverlast ter plaatse van zijn woning. Hij betoogt dat het college de verkeersgevolgen van het plan onvoldoende heeft onderzocht. Hij voert hiertoe aan dat de wegen in de directe omgeving van zijn woning nu al dagelijks verstopt raken en dat niet alle relevante ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied zijn betrokken in het verkeersonderzoek dat in verband met de vaststelling van het plan is verricht. [appellant] wijst erop dat op 9 maart 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van de vestiging van een McDonald’s-restaurant aan de Vreelandseweg - op een afstand van ongeveer 200 m van het plangebied - is gedaan, welke van 1 juli 2016 tot en met 11 augustus 2016 ter inzage heeft gelegen. Volgens [appellant] was deze ontwikkeling ten tijde van de vaststelling van het plan reeds voldoende concreet, zodat het college ten onrechte heeft nagelaten haar in het verkeersonderzoek te betrekken.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de verkeersgevolgen van het plan en de omgevingsvergunning voldoende zijn onderzocht. De invloed van het plan en de omgevingsvergunning op de verkeerssituatie ter plaatse van de woning van [appellant] is volgens het college verwaarloosbaar, zodat in zoverre geen sprake is van een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
7.2. Ten behoeve van de vaststelling van het plan is door Royal HaskoningDHV een verkeersonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport "Verkeerscijfers bestemmingsplan Vreelandseweg (PDV Project Van Brakelterrein 9.000 m² bvo)" (hierna: het verkeersrapport) van 23 december 2015. In de plantoelichting is naar het verkeersrapport verwezen. De plantoelichting vermeldt voorts dat de Gijsbrecht van Amstelstraat deel uitmaakt van de buitenring van Hilversum. In verband met de doorstroming wordt de verkeersintensiteit op de buitenring elke twee jaar door de gemeente gemonitord. In de plantoelichting staat verder dat, indien daartoe aanleiding is, de gemeente aanvullende maatregelen zal treffen om ervoor te zorgen dat de doorstroming op de buitenring gegarandeerd blijft.
In het verkeersrapport is het aantal motorvoertuigen geïnventariseerd dat per etmaal verschillende delen van de Gijsbrecht van Amstelstraat passeert. Tevens is de toename van verkeer als gevolg van het plan op deze delen van de Gijsbrecht van Amstelstraat berekend. Op het deel van de Gijsbrecht van Amstelstraat direct ten noorden van de kruising met de Nieuwe Havenweg - waarop het bedrijventerrein aan de noordzijde wordt ontsloten - bedraagt deze toename volgens het rapport 660 motorvoertuigen per etmaal, waardoor in totaal ongeveer 22.320 motorvoertuigen per etmaal het genoemde deel van de Gijsbrecht van Amstelstraat passeren. De kruising van de Gijsbrecht van Amstelstraat en de Nieuwe Havenweg ligt op ongeveer 35 m ten noorden van de woning van [appellant]. Op het stuk van de Gijsbrecht van Amstelstraat ter plaatse van de woning van [appellant] is de toename volgens het rapport echter geringer en bedraagt zij 10 motorvoertuigen per etmaal. Het totaal aantal motorvoertuigen per etmaal dat het deel van de straat waaraan de woning van [appellant] is gelegen passeert, bedraagt ongeveer 15.930.
7.3. De Afdeling overweegt dat uit het verkeersrapport blijkt dat ten behoeve van het verkeersonderzoek gebruik is gemaakt van een verkeersprognosemodel. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in dit model wordt uitgegaan van een jaarlijkse groei van het gemotoriseerde verkeer van 1,5%. Het college heeft tevens toegelicht dat zowel de huidige situatie als de vastgestelde beleidsontwikkelingen in het model zijn verwerkt. Ten tijde van de vaststelling van het plan was de locatie aan de Vreelandseweg - waar het McDonald’s-restaurant is voorzien - in het gehanteerde model aangemerkt als horecalocatie. Er was echter nog geen rapport beschikbaar over de verkeersgevolgen van de specifieke ontwikkeling vanwege de fase waarin het besluitvormingsproces over het McDonald’s-restaurant zich toen bevond. Het college heeft er voorts op gewezen dat inmiddels een rapport beschikbaar is van Royal HaskoningDHV en Goudappel Coffeng, waarin het onderzoek naar de verkeersgevolgen van het specifieke McDonald’s-restaurant staat beschreven. In dit onderzoek zijn de extra verkeersbewegingen als gevolg van het wijzigingsplan mede betrokken, zo heeft het college gesteld. De conclusie van het rapport luidt dat de effecten van de realisering van het McDonald’s-restaurant op de verkeersafwikkeling acceptabel zijn.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeersgevolgen van het plan onvoldoende zijn onderzocht. Voorts heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling - gelet op de resultaten van het verkeersonderzoek - in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen zodanig beperkt is dat deze niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [appellant].
Het betoog faalt.
Verhouding tussen plan en vergunning
8. [appellant] betoogt voorts dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat zijn zienswijze slechts is gericht tegen het wijzigingsplan. Hij voert hiertoe aan dat in de zienswijze weliswaar thema’s aan de orde zijn gesteld die betrekking hebben op het plan en niet op de omgevingsvergunning, maar dat het, gelet op de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie, op de weg van het college had gelegen om de zienswijze niettemin op te vatten als mede gericht tegen de vergunning. Volgens [appellant] brengt de Tegelen-jurisprudentie met zich dat een omgevingsvergunning in stand moet blijven als het beroep tegen een plan dat daaraan ten grondslag ligt, gegrond zou worden verklaard.
8.1. Het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning voor de bouw van twee gebouwen ten behoeve van perifere detailhandelsvestigingen zijn - zoals hiervoor al is vermeld - gecoördineerd voorbereid met toepassing van artikel 3:30 van de Wro. Artikel 3:30, derde lid, van de Wro is derhalve van toepassing. Uit dit artikellid vloeit voort dat als aanleiding bestaat om een plan of een deel van een plan te vernietigen, ook de omgevingsvergunning dient te worden vernietigd als het plan of het vernietigde deel daarvan, het toetsingskader voor het verlenen van die omgevingsvergunning heeft gevormd. De stelling van [appellant] dat de zogenoemde Tegelen-jurisprudentie met zich brengt dat een omgevingsvergunning in stand moet blijven bij een gegrond beroep tegen een plan dat daaraan ten grondslag ligt, mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag.
9. Niet gebleken is dat het college niet inhoudelijk heeft gereageerd op hetgeen [appellant] in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht. Voorts heeft [appellant] tegen de omgevingsvergunning geen andere beroepsgronden aangevoerd dan de gronden die zijn aangevoerd tegen het plan. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de besluiten ongegrond.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017
831.