ECLI:NL:RVS:2017:1827

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
201704608/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met verzoek om uitzetting te voorkomen

In deze zaak hebben vreemdelingen, mede namens hun minderjarige kinderen, een verzoek ingediend bij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit verzoek betreft een voorlopige voorziening in het kader van hun hoger beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had op 16 maart 2016 en 17 juni 2016 besluiten genomen om de aanvragen van de vreemdelingen af te wijzen. De rechtbank Den Haag had op 26 mei 2017 de beroepen van de vreemdelingen tegen deze afwijzingen niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen het inreisverbod ongegrond verklaard. Hiertegen hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de omstandigheden en eerdere uitspraken, het verzoek om een voorlopige voorziening toewijsbaar is. De vreemdelingen hebben verzocht om niet te worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op hun hoger beroep en om opvang en verstrekkingen te ontvangen volgens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat op het hoger beroep is beslist en heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die zijn ontstaan door de behandeling van het verzoek. De proceskosten zijn vastgesteld op € 495,00, te betalen aan de vreemdelingen voor de rechtsbijstand die zij hebben ontvangen.

Uitspraak

201704608/2/V2.
Datum uitspraak: 5 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor haar minderjarige kinderen,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 26 mei 2017 in zaken nrs. 16/6005 en 16/6023 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 16 maart 2016, aangevuld bij besluiten van 17 juni 2016, heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 mei 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen, voor zover gericht tegen de afwijzing van de asielaanvragen, niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen, voor zover gericht tegen het inreisverbod, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld.
Voorts hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist en dat hen gedurende die periode opvang en verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden.
2.    Gelet op wat is aangevoerd, komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3350, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.R.M. Brouwer, griffier.
w.g. Hent    w.g. Brouwer
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017
791.