ECLI:NL:RVS:2017:1829
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdelingen, [de vreemdeling A] en [de vreemdeling B], gegrond verklaard. De vreemdelingen hadden verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris had niet tijdig een besluit genomen op hun aanvragen. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris op straffe van een dwangsom binnen zes weken na de uitspraak een besluit moest nemen.
De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In de tussenliggende periode heeft de staatssecretaris op 8 november 2016 de aanvragen van de vreemdelingen ingewilligd. De vreemdelingen hebben deze besluiten niet betwist, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld. Hierdoor is er geen beroep van rechtswege ontstaan dat nog moest worden beslist.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris is ongegrond verklaard. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017.