ECLI:NL:RVS:2017:1829

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
201607675/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2016. De rechtbank had het beroep van de vreemdelingen, [de vreemdeling A] en [de vreemdeling B], gegrond verklaard. De vreemdelingen hadden verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar de staatssecretaris had niet tijdig een besluit genomen op hun aanvragen. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris op straffe van een dwangsom binnen zes weken na de uitspraak een besluit moest nemen.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In de tussenliggende periode heeft de staatssecretaris op 8 november 2016 de aanvragen van de vreemdelingen ingewilligd. De vreemdelingen hebben deze besluiten niet betwist, ondanks dat zij daartoe in de gelegenheid zijn gesteld. Hierdoor is er geen beroep van rechtswege ontstaan dat nog moest worden beslist.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris is ongegrond verklaard. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017.

Uitspraak

201607675/1/V1.
Datum uitspraak: 5 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2016 in zaak nr. 16/14569 in het geding tussen:
[de vreemdeling A] en [de vreemdeling B], mede voor hun minderjarig kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij uitspraak van 26 september 2016 heeft de rechtbank het door de vreemdelingen ingestelde beroep tegen het niet tijdig door de staatssecretaris nemen van een besluit op aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris op straffe van een dwangsom binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit op de aanvragen neemt.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. B. Wegelin, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij onderscheiden besluiten van 8 november 2016 heeft de staatssecretaris de aanvragen ingewilligd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag over het verlengen van de beslistermijn in de bestuurlijke fase en de kennisgeving daarvan heeft de Afdeling bij uitspraak van 8 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3232, beantwoord. Die overwegingen zijn ook in deze zaak van toepassing. Hieruit volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is, de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep tegen het naar gesteld niet tijdig door de staatssecretaris nemen van een besluit op de aanvragen ongegrond is.
2.    Nu de staatssecretaris bij onderscheiden besluiten van 8 november 2016 de gevraagde vergunningen heeft verleend en de vreemdelingen, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, die besluiten niet hebben betwist, is in dit geval geen beroep van rechtswege overeenkomstig artikel 6:20, derde lid, van de Awb ontstaan waarop nog dient te worden beslist.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 september 2016 in zaak nr. 16/14569;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017
210.