ECLI:NL:RVS:2017:1848

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
201607276/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende met psychische problemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 16 augustus 2016 zijn beroep tegen de afwijzing van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. De aanvraag om een urgentieverklaring werd door het college op 7 oktober 2015 afgewezen, omdat volgens een advies van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GGD) geen sprake was van een levensontwrichtende situatie. Het college handhaafde deze afwijzing in een besluit van 26 januari 2016, ondanks een verklaring van de behandelend psycholoog van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat het college de GGD-adviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen en dat er geen medische noodzaak was voor zelfstandige huisvesting.

Tijdens de zitting op 26 juni 2017 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. K.Y. Ramdhan. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de GGD-adviezen zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat zijn psychische problemen niet voldoende waren erkend. De rechtbank concludeerde echter dat de GGD-adviezen niet onzorgvuldig waren en dat het college in redelijkheid de aanvraag om een urgentieverklaring had kunnen afwijzen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de woonsituatie van [appellant] niet levensontwrichtend was en dat er geen reden was voor een 'second opinion'.

Uitspraak

201607276/1/A3.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2016 in zaak nr. 16/1718 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2015 heeft het college een aanvraag van [appellant] om afgifte van een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 26 januari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juni 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.Y. Ramdhan, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamdach, zijn verschenen.
Overwegingen
Relevante regelgeving
1.    De tekst van de relevante bepalingen uit de Huisvestingsverordening Amsterdam 2016 (hierna: de Huisvestingsverordening) en de relevante delen van de Beleidsregels voor regionale urgenties (hierna: de Beleidsregels) is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Inleiding
2.    Woningzoekenden met een urgentieverklaring krijgen voorrang bij het verlenen van huisvestingsvergunningen. [appellant] heeft het college verzocht om hem een urgentieverklaring te verlenen. In dat verband heeft hij gewezen op zijn psychische problemen.
De besluiten van het college
3.    Bij het besluit van 7 oktober 2015 heeft het college de aanvraag van [appellant] afgewezen. Op basis van een advies van een arts van de Geneeskundige en Gezondheidsdienst (hierna: GGD) van 1 oktober 2015 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een levensontwrichtende situatie. De GGD-arts heeft voorafgaand aan het opstellen van zijn advies gesproken met [appellant]. Ook heeft de GGD-arts medische informatie verkregen van de behandelend psycholoog van [appellant].
Bij het besluit van 26 januari 2016 heeft het college het besluit van 7 oktober 2015 gehandhaafd. Omdat [appellant] in bezwaar een verklaring van zijn behandelend psycholoog heeft overgelegd, heeft het college de GGD-arts gevraagd een aanvullend advies uit te brengen. Mede op grond van een aanvullend advies van 12 januari 2016 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om [appellant] voorrang te verlenen boven de vele andere woningzoekenden.
Beoordeling van het hoger beroep
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de GGD-adviezen aan het besluit van 26 januari 2016 ten grondslag mocht leggen. Volgens hem stroken deze adviezen totaal niet met de door hem ingebrachte verklaring van zijn behandelend psycholoog, zodat de adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Uit de verklaring volgt volgens hem duidelijk dat het ontbreken van een eigen woning zijn psychische stoornis in hoge mate ongunstig beïnvloedt, zodat is voldaan aan het criterium dat is neergelegd in paragraaf 3.3.2.2 van de Beleidsregels. De rechtbank heeft ook ten onrechte overwogen dat uit de verklaring onvoldoende blijkt dat hij niet geschikt is voor kamerbewoning of inwoning en dat hij daarom zelfstandige woonruimte nodig heeft. Omdat de GGD-adviezen niet naar behoren tot stand zijn gekomen, heeft de rechtbank voorts ten onrechte zijn verzoek om een 'second opinion' door een onafhankelijke deskundige afgewezen, aldus [appellant].
4.1.    Zoals de rechtbank onbestreden heeft overwogen, spitst het geschil zich toe op de vraag of zich ten aanzien van [appellant] een levensontwrichtende situatie voordoet die alleen met zelfstandige woonruimte kan worden opgelost. In geschil is dus of [appellant] voldoet aan het bepaalde in artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening, zoals dit nader is uitgewerkt in paragraaf 3.3.2 van de Beleidsregels. In dat verband gaat het met name om de vraag welke betekenis het college mocht toekennen aan de GGD-adviezen.
4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de GGD-adviezen onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Evenzeer terecht is overwogen dat er reeds daarom geen aanleiding is voor een 'second opinion'. Naast de door [appellant] in een persoonlijk gesprek verstrekte informatie, heeft de GGD-arts zich in het eerste advies gebaseerd op informatie die is verstrekt door de behandelend psycholoog van [appellant]. Bij het opstellen van het aanvullende advies heeft de GGD-arts ook de door [appellant] in bezwaar overgelegde verklaring van zijn behandelend psycholoog betrokken. In die verklaring staat onder meer: "Nu de structuur in gevaar is omdat [[appellant]] niet beschikt over een stabiele eigen woning, zie ik hem steeds meer afglijden en spelen zijn psychische klachten weer duidelijk op. Het niet hebben van een vaste verblijfplaats staat zijn psychisch herstel en het hervinden van zijn rol als vader en actieve deelnemer van de maatschappij naar mijn opvatting in de weg." In het aanvullende GGD-advies staat dat de psycholoog schrijft dat een vaste verblijfplaats nodig is voor het psychische herstel van [appellant]. In de GGD-adviezen wordt dus niet in twijfel getrokken dat het ontbreken van een vaste verblijfplaats voor [appellant] gevolgen heeft voor zijn psychische welbevinden. Uit de verklaring van de psycholoog kan evenwel, anders dan [appellant] stelt, niet worden opgemaakt dat deze van oordeel is dat [appellant] niet alleen een vaste verblijfplaats nodig heeft, maar dat dit ook zelfstandige woonruimte dient te zijn. [appellant] wordt daarom niet gevolgd in zijn betoog dat het oordeel van de GGD-arts dat [appellant] geschikt is voor kamerbewoning of inwoning, zodat er geen medische noodzaak is voor zelfstandige huisvesting, in tegenspraak is met de verklaring van de psycholoog.
4.3.    De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat het college de GGD-adviezen aan de besluiten ten grondslag mocht leggen. Nu er volgens de adviezen van de GGD-arts geen medische noodzaak is voor zelfstandige huisvesting, mocht het college zich op het standpunt stellen dat zelfstandige huisvesting niet noodzakelijk is voor het oplossen van de woonsituatie van El Bach[appellant] voldoet dus niet aan de criteria die zijn neergelegd in paragraaf 3.3.2.1 van de Beleidsregels en die een nadere invulling zijn van het bepaalde in artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening. Omdat het college zich op het standpunt mocht stellen dat de woonsituatie van [appellant] ook anders dan met zelfstandige huisvesting kan worden opgelost, wordt niet toegekomen aan de vraag of zijn woonsituatie levensontwrichtend is in de zin van paragraaf 3.3.2.2 van de Beleidsregels.
4.4.    De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college in redelijkheid de aanvraag van [appellant] om afgifte van een urgentieverklaring heeft kunnen afwijzen.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Pans    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
640. BIJLAGE
Huisvestingsverordening Amsterdam 2016
"[…]
Artikel 2.1.1 Werkingsgebied
1. Het bepaalde in deze afdeling is van toepassing in de gemeente Amsterdam.
2. In het gebied bedoeld in het eerste lid worden als woonruimten als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de wet aangewezen alle zelfstandige huurwoningen met een rekenhuur tot de liberalisatiegrens.
[…]
Artikel 2.6.8 Overige regionale urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
a. woningzoekenden die in een acute noodsituatie verkeren;
b. woningzoekenden die op grond van medische of sociale redenen dringend woonruimte nodig hebben en niet behoren tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorie;
[…]"
Beleidsregels voor regionale urgenties
"[…]
3.3.2. Sociaal-medische urgentie
3.3.2.1. Inleiding
Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen zoals bedoeld in artikel 2.6.8 lid 1 aanhef en onder b van de verordening, moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
1. Er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting; van levensontwrichting is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van het huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren. Een zelfstandige woning is in dat geval (een substantieel deel van) de oplossing;
2. De aanvrager dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal. Tot levensontwrichtende woonsituaties worden gerekend:
I. ernstige medische redenen;
II. dakloosheid met de zorg voor minderjarige kinderen;
III. geweld of bedreiging.
[…]
3.3.2.2. Ernstige medische redenen
Onder medische redenen waarom iemand dringend woonruimte nodig heeft wordt een woonsituatie verstaan die om medische redenen levensontwrichtend is voor één of meer leden van het huishouden. Het huishouden is niet in staat het dringende woonprobleem door ernstige medische redenen zelf op te lossen.
In ieder geval wordt geen urgentieverklaring verleend:
• als er sprake is van (psychische) problemen als gevolg van de slechte inwoonsituatie, echtscheiding of te klein wonen;
• als de belanghebbende deze aanvraagt vanwege een lichamelijke aandoening en/of een psychische stoornis tenzij kan worden aangetoond dat de betreffende aandoening en/of stoornis chronisch is en overwegend wordt veroorzaakt door de woonsituatie, dan wel dat de behandeling van de aandoening/stoornis in hoge mate ongunstig wordt beïnvloed door de woonsituatie. Dat laatste moet blijken uit een schrijven van professionele medische, psychiatrische en/of sociale hulpverleners, waarin de betreffende aandoening of stoornis wordt benoemd, die een relatie heeft met het woonprobleem van betrokkene.
[…]"