201608882/1/R2.
Datum uitspraak: 12 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Drunen, gemeente Heusden,
en
de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoek Willem Alexanderstraat en Van Haestrechtstraat, Drunen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Laatsman, advocaat te Oss, en de raad, vertegenwoordigd door J.E.W. van Baardwijk, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de bouw van één woning op de hoek van de Willem Alexanderstraat en Van Haestrechtstraat in Drunen. De raad wil hier een woning mogelijk maken. [appellant], die woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 1], vreest dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep
3. [appellant], die woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 1], betoogt dat het plan leidt tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door het verlies van uitzicht, lichtinval en privacy. Tevens vreest hij voor toename van geluidsoverlast door de nieuwe bewoners op korte afstand van zijn woning.
[appellant] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met voor- en achtergevelrooilijnen en met de afstand tot de belendende percelen en bebouwing. Hij betoogt dat in het plan te ruime bouwmogelijkheden voor zowel hoofd- als bijgebouwen zijn opgenomen. Tevens zijn de bouw- en goothoogte te hoog.
[appellant] betoogt dat geen sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik en dat de woning niet passend is in de omgeving waar slechts laagbouw is toegelaten en gerealiseerd. Tevens is onvoldoende rekening gehouden met zijn woning.
[appellant] betoogt dat de percelen [locatie 2] en [locatie 1] destijds bij aankoop als hoekperceel door de gemeente zijn verkocht. Door het plan zijn de woningen geen hoekwoning meer. Eerder is geprobeerd de bestemming van het voorliggende hoekperceel te wijzigen ten behoeve van (woning)bouw. Dit heeft in een gerechtelijke procedure geen stand gehouden zodat bebouwing niet kon plaatsvinden.
[appellant] betoogt dat het plan in strijd is met het vertrouwensbeginsel nu hij erop heeft mogen vertrouwen dat naast zijn perceel niet in bebouwing zou worden voorzien.
[appellant] betoogt dat uitgangspunt in andere bestemmingsplannen is dat inwoners van Heusden zoveel mogelijk moeten kunnen bepalen hoe zij willen wonen.
[appellant] betoogt dat het plan in strijd is met Groenstructuurplan Heusden.
4. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat van [appellant] door de woning waarin het plan voorziet, niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. De voorziene woning is passend in de omgeving. De locatie maakt deel uit van een woongebied in blokverkaveling. Het blok Willem Alexanderstraat- Van Haestrechtstraat-Brakenstraat-Amalia van Solmsstraat is in afwijking van andere blokken niet afgerond met woonbebouwing op de hoek Willem Alexanderstraat-Van Haestrechtstraat. Het ligt stedenbouwkundig voor de hand deze onbebouwde locatie op de hoek ook in te vullen met woonbebouwing overeenkomstig de omliggende bouwblokken. Ook vanuit de provinciale en gemeentelijke beleidsuitgangspunten met betrekking tot benutting van inbreidingslocaties en een verdichtingsopgave is deze locatie in beeld gekomen voor woningbouw. De bouwmogelijkheden en de maximale goot- en bouwhoogten van 3,5 en 9 m voor de woning sluiten aan op de planologische mogelijkheden voor woningen in de omgeving. Archiefonderzoek heeft uitgewezen dat er de afgelopen 50 jaar geen verzoek tot aanpassing van het bestemmingsplan voor deze locatie is gedaan en daarmee ook geen procedure is gevoerd, aldus de raad.
5. Ingevolge het plan rust op de gronden de bestemming "Tuin" en "Wonen" met bouwvlak. Op de gronden rust de aanduiding "maximum aantal wooneenheden 1" en de aanduidingen "maatvoering maximum respectievelijk 3,5 en 9 meter".
6. De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
7. De Afdeling stelt vast dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van de groenstructuur die is opgenomen in het Groenstructuurplan Heusden. Uitgangspunten uit andere bestemmingsplannen liggen thans niet voor.
De raad heeft naar voren gebracht dat uit onderzoek is gebleken dat in de afgelopen jaren geen poging is gedaan om tot een wijziging van het bestemmingsplan voor deze locatie te komen. [appellant] heeft niet onderbouwd dat dit wel het geval is geweest. Hetgeen [appellant] hierover heeft betoogd, faalt.
8. Over het betoog van [appellant] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat op deze locatie niet zal worden voorzien in woonbebouwing. Dat de woning bij koop een hoekwoning betrof, maakt niet dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat in het plangebied geen woning zal worden gerealiseerd. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.
9. Over het betoog omtrent bouwregels en de passendheid in de omgeving, overweegt de Afdeling het volgende. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen voor de gronden. De voorste grenzen daarvan zijn afgestemd op de ligging van de voorgevels van de woningen op de belendende percelen. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gerealiseerd. De omvang van het bouwvlak stemt overeen met de nabij gelegen bouwvlakken. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn alleen binnen de bestemming "Wonen" toegestaan en niet binnen de bestemming "Tuin", die voor een gedeelte van het perceel is opgenomen. De maximale oppervlakte van bijgebouwen buiten het bouwvlak is gereguleerd en daarnaast is er een maximaal bebouwingspercentage voor de gronden achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw opgenomen. De maximale goot- en bouwhoogten van de woning bedragen gelet op de aanduidingen op de verbeelding respectievelijk 3,5 m en 9 m. Het perceel grenst aan het perceel van [appellant]. De bouwvlakken liggen op een afstand van ongeveer 5,5 m van elkaar en de woning van [appellant] ligt op een afstand van ongeveer 7,5 m van het bouwvlak op het perceel met de voorziene woning.
Ingevolge het bestemmingsplan "Drunen herziening 2014" is de maximale bouwhoogte van de woningen op de belendende percelen 9 m en in de verdere omgeving 9 m of hoger. De maximale goothoogten zijn ook overwegend 3,5 m en hoger. Hierdoor is sprake van een gevarieerd beeld in de omgeving met tweelaags woningen met platte en schuine daken en ook eenlaags woningen. Niet overal zijn de bouwmogelijkheden volledig benut. De locatie maakt deel uit van een dichtbebouwd woongebied met afgeronde blokverkaveling met onder meer vrijstaande woningen met vergelijkbare afstanden als tussen de woning van [appellant] en de voorziene woning. Gelet op het beeld in de omgeving kan niet staande worden dat de voorziene woning niet passend is in de omgeving. Het betoog faalt.
10. De Afdeling overweegt dat niet is uitgesloten dat het woon- en leefklimaat van [appellant] wat de aspecten uitzicht, lichtinval en privacy betreft als gevolg van het plan zal worden beinvloed. Gelet op de hoogten, de afstanden die hiervoor zijn genoemd en het feit dat het om een bestaand dichtbebouwd woongebied gaat, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] niet zodanig zal worden aangetast, dat hieraan een doorslaggevend belang moet worden toegekend. Planologisch onbenutte hoogten in de omgeving kunnen ook nog worden benut en de hoogten die het plan mogelijk maakt, behoeven niet volledig te worden benut. Voor wat betreft het aspect uitzicht wordt opgemerkt dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. De woning van [appellant]
blijft een vrijstaande woning en het zicht aan de voor- en achterzijde blijft ongewijzigd. De woning van [appellant] is wat betreft raampartijen en dergelijke gebouwd met een oriëntatie op het eigen perceel met achtertuin. Vanuit het hoekraam aan de zijkant van de woning wordt door het realiseren van de voorziene woning het zicht op de Van Haestrechtstraat met groen weggenomen, maar gelet op de oriëntatie op het eigen perceel en de situering van het raam op het noorden leidt dit tot een beperkte inbreuk op de lichtinval en het uitzicht vanuit de woning van [appellant]. Niet aannemelijk is dat de komst van één woning in een bestaand dichtbebouwd woongebied zal leiden tot een onevenredige aantasting van de privacy of een significante toename van de geluidsbelasting. De betogen falen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017
224. Bijlage - Relevante planregels
Artikel 4, lid 4.2.1 Hoofdgebouwen luidt als volgt.
"Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding ' maximum goothoogte (m)' of 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een andere goothoogte is aangegeven;
c. bij het bepalen van de goothoogte dient minimaal ¾ van de totale gootlengte te voldoen aan de goothoogte;
d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' een andere bouwhoogte is aangegeven. "
Artikel 4, lid 4.2.2 Aan - en uitbouwen en bijgebouwen luidt als volgt:
"Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, mag niet meer bedragen dan 60 m²; c. voor zover de oppervlakte van de strook grond achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan meer bedraagt dan 300 m2 mag de onder c (lees:b) geregelde gezamenlijke oppervlakte worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot in totaal maximaal 150 m²;
d. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
e. bij vrijstaande hoofdgebouwen dient één der zijstroken vrij van aan- en uitbouwen en bijgebouwen te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de voorgevellijn;
f. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m. "
Artikel 4, lid 4.2.3, Bouwwerken, geen gebouwen zijnde luidt als volgt:
"Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd binnen en buiten het bouwvlak;
b. de gronden gelegen achter de achtergevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mogen voor maximaal 50% worden bebouwd;
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel niet meer mag bedragen dan 1 m;
d. met betrekking tot overkappingen gelden de volgende bepalingen:
1. de bebouwde oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m²;
2. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m. "
Artikel 3, lid 3.2,1. luidt als volgt:
"Op gronden met de bestemming "Tuin" mogen als gebouwen uitsluitend erkers, balkons of luifels en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, aan een hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming worden gebouwd, met in achtneming van de volgende bepalingen:"