201607126/4/A3.
Datum beslissing: 11 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Amsterdam,
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van mr. R.J.J.M. Pans als voorzitter van de Afdeling bij de behandeling van de zaak nr. 201607126/3.
Procesverloop
Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2017, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. R.J.J.M. Pans bij de behandeling van de zaak nr. 201607126/3, betreffende een door [verzoeker] gedaan verzet.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft op 5 juli 2017 [verzoeker] gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat staatsraad Pans tijdens de zitting, waar zijn verzet werd behandeld, een vraag stelde die niet met het geschil te maken had en waaruit de partijdigheid van de staatsraad bleek. Hij heeft voorts aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad voorzitter is van de Academie van Overheidsjuristen en het uit hoofde van die functie bijna onmogelijk is dat hij geen betrekkingen onderhoudt met juristen van de Universiteit van Amsterdam. Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft [verzoeker] ter zitting gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1593, en het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 26 januari 2017, Ivanova en Ivashova tegen Rusland, ECLI:CE:ECHR:2017:0126JUD000079714. 2.1. Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is om aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
2.2. Dat de staatsraad ter zitting een vraag heeft gesteld die niet direct relevant is voor de behandeling van het verzet van [verzoeker], maar is gesteld om een beeld te krijgen van de achtergrond van de zaak leidt niet tot het oordeel dat sprake is van partijdigheid van de staatsraad.
2.3. De enkele omstandigheid dat de staatsraad voorzitter is van de Academie voor Overheidsjuristen levert, gezien het ontbreken van enig verband tussen die functie en het door [verzoeker] gedane verzet, geen feiten of omstandigheden op die het oordeel rechtvaardigen dat daardoor de rechterlijke onpartijdigheid in het onderhavige geding zou kunnen worden geschaad. [verzoeker] heeft ook niet aangevoerd waarom uit het voorzitterschap van de staatsraad wel de gestelde partijdigheid zou blijken.
2.4. De uitspraak van de Afdeling en het arrest van het EHRM die [verzoeker] ter zitting heeft genoemd, hebben geen betrekking op de in deze procedure voorliggende vraag of de staatsraad vooringenomen of partijdig heeft gehandeld.
3. Het bovenstaande leidt ertoe dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook anderszins geeft het door [verzoeker] aangevoerde geen aanknopingspunt voor die conclusie.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Pieters
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2017
473.