ECLI:NL:RVS:2017:1932

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
201605794/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers in de wijk Zeeheldenkwartier te Den Haag

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 juli 2017 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 21 juni 2016 een plaatsingsplan vastgesteld voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC’s) in de wijk Zeeheldenkwartier. De appellant, wonend in Den Haag, was van mening dat de locatie voor de plaatsing van drie ORAC’s aan de Roggeveenstraat niet in redelijkheid was gekozen, omdat dit hem en andere bewoners onevenredig benadeelde. Hij stelde voor om de ORAC’s over meerdere locaties te verspreiden.

De Afdeling heeft de argumenten van de appellant en het college tegen elkaar afgewogen. Het college verdedigde zijn keuze door te stellen dat het plaatsen van de ORAC’s op één locatie efficiënter is voor de vuilinzameling en dat het verspreiden van de containers zou leiden tot capaciteitsproblemen en een grotere kans op afval naast de containers. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende rekening had gehouden met de belangen van de appellant en dat de keuze voor de locatie 45-21B niet onredelijk was. De appellant had niet kunnen aantonen dat de alternatieve locaties die hij voorstelde geschikter waren.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van de appellant ongegrond en gaf het college gelijk in zijn besluitvorming. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201605794/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in de wijk Zeeheldenkwartier (wijk 45) te Den Haag.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en R. van Coevorden, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    In het bij besluit van 21 juni 2016 vastgestelde plaatsingsplan heeft het college concrete locaties in de wijk Zeeheldenkwartier aangewezen waar ORAC’s worden geplaatst. Onder meer is voorzien in plaatsing van drie ORAC’s in de Roggeveenstraat ter hoogte van nummers 53, 55 en 57 (locatie 45-21B).
[appellant] woont aan de [locatie] te Den Haag. Hij heeft bezwaar tegen het plaatsen van drie ORAC’s op locatie 45-21B.
2.    Bij het kiezen van een locatie voor ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden en de naar voren gebrachte alternatieve locaties of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.
Drie ORAC’s op één locatie
3.    [appellant] voert aan dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen voor drie ORAC’s. Door het plaatsen van drie ORAC’s worden hij en de bewoners van de woningen [locatie 2] en [locatie 3] onevenredig benadeeld en daarmee ongelijk behandeld ten opzichte van de bewoners van andere woningen aan de Roggeveenstraat. Volgens hem is een gelijke mate van spreiding van de drie ORAC’s over het deel van de Roggeveenstraat tussen de Prins Hendrikstraat en de Witte de Withstraat een betere keuze. Het plaatsen van de ORAC’s op drie locaties is volgens hem praktisch ook mogelijk en betekent niet, gelet op de aangelegde parkeerstroken, dat minder parkeerplaatsen overblijven dan bij plaatsing van de drie ORAC’s op locatie 45-21B.
3.1.    Het college heeft in verweer gesteld dat het verspreiden van de drie ORAC’s over het door [appellant] bedoelde straatdeel onwenselijk is. Het zou tot gevolg hebben dat het ledigingsvoertuig drie keer moet stoppen en optrekken in plaats van één keer. Dat is niet in het belang van een efficiënte vuilinzameling en heeft bovendien een nadelige invloed op de doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het legen van ORAC’s op verschillende locaties in de straat meer tijd kost dan het legen van drie ORAC’s op één locatie. Dit heeft te maken met de tijd die is gemoeid met het positioneren van het voertuig.
Het college heeft in verweer voorts gesteld dat met de door [appellant] voorgestelde verspreiding van ORAC’s, de verdeling van de capaciteit uit balans zou raken. Ter zitting heeft het toegelicht dat, gelet op de zogenoemde looplijnen en het aantal huishoudens, drie ORAC’s op deze locatie nodig zijn. Bij verspreiding van deze ORAC’s, gaan mogelijk andere huishoudens dan waarvoor de ORAC’s zijn bedoeld daarvan gebruik maken, omdat een ORAC-locatie dichterbij komt te liggen, hetgeen leidt tot een capaciteitsprobleem op die locatie. Daarnaast betekent verspreiding van de ORAC’s een groter risico op plaatsing van afval naast een container, omdat een enkele ORAC eerder vol is. Het college hanteert daarom ook als uitgangspunt dat in ieder geval twee ORAC’s op één locatie worden geplaatst. De plaatsing van de drie ORAC’s op verschillende locaties heeft volgens het college ten slotte als bijkomend negatief effect dat de openbare ruimte op drie locaties in de straat moet worden aangepast, in plaats van op één locatie.
3.2.    Tegenover de hierboven weergegeven, door het college gestelde belangen bij concentratie van de drie ORAC’s op één locatie, staat het belang van [appellant] bij verspreiding van de ORAC’s. Hij heeft in dat verband  gesteld dat hij meer hinder ondervindt van drie, dan van een of twee ORAC’s, omdat bij drie ORAC’s meer afval wordt aangeboden en het ledigen langer duurt.
De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het college aan het belang dat [appellant] naar voren heeft gebracht, meer gewicht had moeten toekennen dan aan de door het college gestelde belangen bij concentratie van de ORAC’s. Daarbij is in aanmerking genomen dat de situatie ter plaatse geen aanleiding geeft om af te wijken van het uitgangspunt dat in ieder geval twee ORAC’s bij elkaar worden geplaatst. Het legen van drie ORAC’s duurt volgens het college slechts 2 of 3 minuten langer dan het legen van twee ORAC’s. De hoeveelheid afval die wordt aangeboden bij drie ORAC’s is voorts weliswaar groter dan bij twee ORAC’s, maar niet zodanig dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor drie ORAC’s op locatie 45-21B.
3.3.    Het betoog faalt.
Alternatieve locaties
4.    [appellant] betoogt voorts dat er geschikte alternatieve locaties zijn die het college ten onrechte niet, of niet goed heeft onderzocht.
4.1.    In de Nota van antwoord op de naar voren gebrachte zienswijzen is het college ingegaan op de door [appellant] in zijn zienswijze aangedragen alternatieve locaties. Die locaties zijn volgens het college geen verbetering van het plaatsingsplan of zijn niet geschikt omdat er kabels en leidingen liggen.
In beroep heeft [appellant] een aantal andere locaties in de Roggeveenstraat genoemd. Het college stelt zich op het standpunt dat deze locaties evenmin een verbetering van het plaatsingsplan zijn.
4.2.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem voorgestelde alternatieve locaties, die zich eveneens nabij gevels van woningen bevinden, geschikter zijn voor plaatsing van ORAC’s dan locatie 45-21B. Het college heeft in de voorgestelde alternatieve locaties dan ook geen aanleiding hoeven zien om niet tot aanwijzing van locatie 45-21B over te gaan.
4.3.    Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
148.