201607369/6/R6.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2016 heeft de minister het tracébesluit "A16 Rotterdam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2017 waar [appellant] en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. de Hoop en A.C. Kleinhout, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het tracébesluit ziet op de realisatie van een nieuwe snelweg A16 (hierna: de nieuwe A16), welke snelweg de A13 ter hoogte van Rotterdam The Hague Airport verbindt met de bestaande A16 en A20 ter hoogte van het knooppunt Terbregseplein.
2. [appellant] woont aan de [locatie] te Bergschenhoek op enkele tientallen meters van de nieuwe A16. Hij vreest dat de nieuwe A16 leidt tot een toename van geluidhinder bij zijn woning.
3. De Afdeling dient ambtshalve te beoordelen of het beroep van [appellant] ontvankelijk is. Hierover overweegt de Afdeling als volgt.
3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gelezen in samenhang met artikel 11 van de Tracéwet, wordt een ontwerptracébesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen een tracébesluit door een belanghebbende die over het ontwerptracébesluit niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.
3.2. Het ontwerptracébesluit voor de nieuwe A16 is vanaf 25 september 2015 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Ter zitting is gebleken dat [appellant] in deze periode geen zienswijze over het ontwerptracébesluit naar voren heeft gebracht. Ter beoordeling staat of [appellant] redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. Dit kan het geval zijn indien [appellant] door een gewijzigde vaststelling van het tracébesluit in een nadeliger positie is komen te verkeren ten opzichte van het ontwerptracébesluit. Wat betreft de geluidbelasting - waarop het beroep van [appellant] betrekking heeft - is ter zitting komen vast te staan dat [appellant] niet in een nadeliger positie is komen te verkeren, nu in het ontwerptracébesluit voor de woning van [appellant] is uitgegaan van een geluidbelasting van 55 dB en in het vastgestelde tracébesluit van een lagere geluidbelasting, namelijk 51 dB.
3.3. Voor zover [appellant] ter zitting heeft gesteld dat de minister hem bij de terinzagelegging van het ontwerptracébesluit persoonlijk in kennis had moeten stellen over de verwachte geluidbelasting bij zijn woning, overweegt de Afdeling dat geen wettelijk voorschrift valt aan te wijzen op grond waarvan de minister hiertoe verplicht is. Deze stelling van [appellant] kan dan ook geen aanleiding vormen voor het oordeel dat [appellant] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze over het ontwerptracébesluit naar voren te hebben gebracht.
3.4. Ter zitting heeft [appellant] voorts gesteld dat hem desondanks redelijkerwijs niet kan worden verweten geen zienswijze over het ontwerptracébesluit naar voren te hebben gebracht, omdat tijdens informatiebijeenkomsten over het ontwerptracébesluit bij hem de indruk is gewekt dat de geluidbelasting bij zijn woning na de aanleg van de nieuwe A16 niet zal toenemen. Gelet hierop heeft hij geen aanleiding gezien de bij het ontwerptracébesluit beschikbaar gestelde onderzoeken te raadplegen, aldus [appellant].
Op dit punt stelt de Afdeling voorop dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] behoort om zich op de hoogte te stellen van het ontwerptracébesluit en de daarbij behorende stukken. In de stelling van [appellant] dat tijdens informatiebijeenkomsten bij hem de indruk is gewekt dat de geluidbelasting bij zijn woning niet zal toenemen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] in dit geval zou zijn ontslagen van zijn eigen verantwoordelijkheid het ontwerptracébesluit en de daarbij behorende stukken te raadplegen.
3.5. Gelet op het vorenstaande concludeert de Afdeling dat in dit geval niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het niet naar voren brengen van een zienswijze over het ontwerptracébesluit verschoonbaar kan worden geacht.
4. Het beroep van [appellant] is niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Zuijlen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
810.