201608286/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft het college zijn beslissing om op 13 juli 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 125,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 23 september 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2017, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen-Bermudez Escobar, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 13 juli 2016 naast een afvalcontainer aan het Marinus Batenburgplein ter hoogte van nummer 1 is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een brief met de adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van de Afvalstoffenverordening moet worden aangemerkt.
Overtreder
2. [appellante] betoogt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Zij vermoedt dat een buurvrouw, die haar jarenlang heeft gestalkt en een gedragsstoornis heeft, verantwoordelijk is voor het plaatsen van het huisvuil naast de container. De buurvrouw heeft de aan [appellante] gerichte brief uit de gezamenlijke papierbak kunnen halen. Ook kan het zijn dat haar post bij de buurvrouw is bezorgd, omdat hun brievenbussen dicht bij elkaar zitten. [appellante] stelt dat een andere buurvrouw, [persoon], ook problemen met deze buurvrouw heeft gehad en eveneens een boete voor verkeerd aangeboden huisvuil ontving. Zij stelt voorts dat zij rond 13 juli 2016 een paar dagen bij een vriend in Helmond heeft gelogeerd. Ten slotte stelt zij dat de bewoners door een fout van het vuilnisbedrijf vanaf 10 juli 2016 geen prullenbakken meer hadden en een nieuwe bak moesten aanvragen.
2.1. Artikel 5:1, tweede lid, van de Awb bepaalt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2. Nu in de huisvuilzak een brief met de naam en het adres van [appellante] is aangetroffen, is de huisvuilzak tot haar herleidbaar. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
2.3. [appellante] heeft in bezwaar en in beroep stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij en enkele andere buren hinder ondervinden van een buurvrouw. De stukken bevatten echter geen aanwijzingen dat deze buurvrouw de aangetroffen huisvuilzak of andere huisvuilzakken verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de in de huisvuilzak aangetroffen brief verkeerd bezorgd is. Ook haar stellingen dat zij rond 13 juli 2016 bij een vriend in Helmond logeerde en dat vanaf 10 juli 2016 prullenbakken (minicontainers) ontbraken, zijn onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. De op 13 juli 2016 aangetroffen huisvuilzak kan ook eerder dan op die datum daar zijn neergezet. Het eventueel niet beschikken over een minicontainer rechtvaardigt voorts niet het plaatsen van een huisvuilzak naast een afvalcontainer. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
2.4. Het betoog faalt.
Conclusie
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Michiels w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
148.