ECLI:NL:RVS:2017:1934

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
201608286/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid bij onterecht aangeboden huisvuil

Op 19 juli 2017 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [appellante], wonend te Rotterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De zaak betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 13 juli 2016 een huisvuilzak heeft verwijderd die naast een afvalcontainer was aangetroffen. De huisvuilzak bevatte een brief met de naam en het adres van [appellante], waardoor het college haar als overtreder van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanmerkte.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college, waarin werd gesteld dat de kosten van de bestuursdwang voor haar rekening zouden komen. In haar beroep betoogde zij dat zij niet verantwoordelijk was voor het verkeerd aanbieden van de huisvuilzak, en dat een buurvrouw, die haar jarenlang heeft gestalkt, mogelijk verantwoordelijk was. [appellante] voerde aan dat zij op het moment van de overtreding bij een vriend in Helmond verbleef en dat er problemen waren met de beschikbaarheid van prullenbakken in de buurt.

De Raad van State overwoog dat, hoewel de huisvuilzak tot [appellante] herleidbaar was, zij niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet degene was die de overtreding had gepleegd. De stellingen van [appellante] over de buurvrouw en haar verblijf bij een vriend waren onvoldoende om haar onschuld aan te tonen. De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het college terecht had gehandeld door [appellante] als overtreder aan te merken. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201608286/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juli 2016 heeft het college zijn beslissing om op 13 juli 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 125,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 23 september 2016 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2017, waar [appellante], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen-Bermudez Escobar, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 13 juli 2016 naast een afvalcontainer aan het Marinus Batenburgplein ter hoogte van nummer 1 is aangetroffen. Omdat in de huisvuilzak een brief met de adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij als overtreder van de Afvalstoffenverordening moet worden aangemerkt.
Overtreder
2.    [appellante] betoogt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. Zij vermoedt dat een buurvrouw, die haar jarenlang heeft gestalkt en een gedragsstoornis heeft, verantwoordelijk is voor het plaatsen van het huisvuil naast de container. De buurvrouw heeft de aan [appellante] gerichte brief uit de gezamenlijke papierbak kunnen halen. Ook kan het zijn dat haar post bij de buurvrouw is bezorgd, omdat hun brievenbussen dicht bij elkaar zitten. [appellante] stelt dat een andere buurvrouw, [persoon], ook problemen met deze buurvrouw heeft gehad en eveneens een boete voor verkeerd aangeboden huisvuil ontving. Zij stelt voorts dat zij rond 13 juli 2016 een paar dagen bij een vriend in Helmond heeft gelogeerd. Ten slotte stelt zij dat de bewoners door een fout van het vuilnisbedrijf vanaf 10 juli 2016 geen prullenbakken meer hadden en een nieuwe bak moesten aanvragen.
2.1.    Artikel 5:1, tweede lid, van de Awb bepaalt:
"Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."
In de regel zal mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2.    Nu in de huisvuilzak een brief met de naam en het adres van [appellante] is aangetroffen, is de huisvuilzak tot haar herleidbaar. Dit betekent dat het college ervan mag uitgaan dat [appellante] de overtreder is, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak op onjuiste wijze heeft aangeboden.
2.3.    [appellante] heeft in bezwaar en in beroep stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt dat zij en enkele andere buren hinder ondervinden van een buurvrouw. De stukken bevatten echter geen aanwijzingen dat deze buurvrouw de aangetroffen huisvuilzak of andere huisvuilzakken verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. [appellante] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de in de huisvuilzak aangetroffen brief verkeerd bezorgd is. Ook haar stellingen dat zij rond 13 juli 2016 bij een vriend in Helmond logeerde en dat vanaf 10 juli 2016 prullenbakken (minicontainers) ontbraken, zijn onvoldoende om aannemelijk te achten dat zij niet degene is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. De op 13 juli 2016 aangetroffen huisvuilzak kan ook eerder dan op die datum daar zijn neergezet. Het eventueel niet beschikken over een minicontainer rechtvaardigt voorts niet het plaatsen van een huisvuilzak naast een afvalcontainer. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt.
2.4.    Het betoog faalt.
Conclusie
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
148.