ECLI:NL:RVS:2017:1936

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
19 juli 2017
Zaaknummer
201607682/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om correctie van strafvorderlijke gegevens op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 3 oktober 2016 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een verzoek van [appellant] aan het college van procureurs-generaal om verbeteringen, verwijderingen en aanvullingen door te voeren in drie processen-verbaal. Deze processen-verbaal betroffen twee verhoren van getuigen en één aangifte. Het college heeft het verzoek afgewezen op basis van artikel 39m van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), waarin staat dat correctie alleen mogelijk is bij feitelijke onjuistheden en niet voor meningen of conclusies waar de betrokkene zich niet mee kan verenigen.

De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het verzoek van [appellant] niet onder het correctierecht valt, omdat het niet gaat om feitelijke onjuistheden, maar om een andere waardering van de feiten. [appellant] betoogt dat het Openbaar Ministerie verplicht is om ontlastende bewijzen toe te voegen aan een strafdossier, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat deze verplichting niet voortvloeit uit artikel 39m van de Wjsg. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het correctierecht niet bedoeld is om het OM te dwingen tot nader onderzoek naar de volledigheid of juistheid van de gegevens.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 19 juli 2017.

Uitspraak

201607682/1/A3.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2016 in zaak nr. 16/1617 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van procureurs-generaal.
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2016 heeft het college een verzoek van [appellant] op grond van artikel 39m van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.P. Korten, is verschenen.
Overwegingen
1.    Om zijn naam te zuiveren heeft [appellant] een verzoek ingediend bij het college. Daarin heeft hij gevraagd om verbeteringen, verwijderingen en aanvullingen door te voeren in drie processen-verbaal: twee processen-verbaal van verhoor van [persoon] als getuige en één proces-verbaal van aangifte van [persoon].
Het college heeft dit verzoek afgewezen en dit besluit in bezwaar gehandhaafd. Daaraan heeft het ten grondslag gelegd dat het correctierecht uit artikel 39m van de Wjsg niet is bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies, waarmee [appellant] zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Het betwisten van de processen-verbaal moet in het strafproces gebeuren. Alleen ingeval van expliciete fouten kan tot verbetering op grond van het correctierecht worden overgegaan. [appellant] heeft niet verzocht om correctie van feitelijke onjuistheden. Het gaat hem om een andere waardering van de feiten in de processen-verbaal. Het college wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC2115.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zijn verzoek ten onrechte is afgewezen. Hij wijst erop dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM), waarvan het college onderdeel uitmaakt, verplicht is ontlastende bewijzen toe te voegen aan een strafdossier. In dit geval is dat echter niet gebeurd. Dat is in strijd met artikel 6 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 27 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, aldus [appellant].
2.1.    Artikel 39m, eerste lid, van de Wjsg luidt als volgt: "Een ieder over wiens persoon strafvorderlijke gegevens worden verwerkt kan de verantwoordelijke schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen."
2.2.    Met zijn verzoek beoogt [appellant] om zijn visie op de verklaringen van [persoon] zoals neergelegd in de drie processen-verbaal te laten verwerken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het correctierecht uit artikel 39m van de Wjsg hiervoor niet is bedoeld. Zij heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:560, overwogen dat het correctierecht niet is bedoeld om te bewerkstelligen dat het OM alsnog nader onderzoek doet naar de volledigheid en/of juistheid van de strafvorderlijke gegevens. Het moet gaan om op eenvoudige wijze vast te stellen onjuistheden of onvolledigheden. Het correctierecht is niet bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. De verplichting voor het OM om ontlastende bewijzen aan een strafdossier toe te voegen, zoals door [appellant] naar voren gebracht, volgt niet uit artikel 39m van de Wjsg. In de door [appellant] aangehaalde bepalingen uit het EVRM en het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het correctierecht zoals neergelegd in artikel 39m van de Wjsg.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Niane-van de Put
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
805.