201700934/1/A2.
Datum uitspraak: 19 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 november 2016 in zaak nr. 16/1269 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft de raad de eigen bijdrage van [appellant] voor gesubsidieerde rechtsbijstand verhoogd tot een bedrag van € 775,00.
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2017, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding
1. De raad heeft op 27 december 2011 een toevoeging voor rechtsbijstand aan [appellant] verleend voor een zaak tegen de gemeente Delfzijl. Op basis van een verzamelinkomen van nihil in het peiljaar 2009 is de eigen bijdrage van [appellant] voor de verlening van rechtsbijstand aan hem vastgesteld op een bedrag van € 125,00. Dit bedrag heeft hij aan de rechtsbijstandverlener, mr. R.P. Doting, indertijd advocaat te Groningen (hierna: de advocaat), betaald.
2. Omdat het verzamelinkomen van [appellant] nog niet definitief was vastgesteld, heeft de raad een hercontrole uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat het definitief vastgestelde verzamelinkomen van [appellant] in het peiljaar 2009 € 32.096,00 bedroeg. Naar aanleiding van dit hogere verzamelinkomen heeft de raad de eigen bijdrage van [appellant] hoger vastgesteld op een bedrag van € 775,00. Rekening houdend met het bedrag van € 125,00 dat [appellant] reeds had voldaan, heeft de raad een bedrag van € 650,00 van hem gevorderd op grond van artikel 34a, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb).
3. [appellant] heeft in bezwaar aangevoerd dat geen of onvoldoende rechtsbijstand is verleend. De raad heeft zich in dit geval bereid verklaard om af te zien van de vordering als de door [appellant] ingediende klacht tegen de advocaat gegrond zou worden verklaard (hierna ook: de afspraak). De klacht is kennelijk ongegrond verklaard door de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Aangezien geen zwaarwegende omstandigheden zijn gebleken als bedoeld in artikel 34f, tweede lid, van de Wrb die zich tegen de vordering van de hogere eigen bijdrage verzetten, heeft de raad het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard bij besluit van 11 maart 2016.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen zwaarwegende omstandigheid gelegen op grond waarvan de raad zou moeten afzien van het vorderen van de hogere eigen bijdrage.
Gronden in hoger beroep
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeente diverse fouten heeft gemaakt waardoor hij schade heeft geleden. Volgens [appellant] heeft de advocaat geen rechtsbijstand in de zaak tegen de gemeente verleend. [appellant] voert verder aan dat het advies van de advocaat in die zaak op veronderstellingen was gebaseerd, strijdig was met de wet, voorbij ging aan de werkelijkheid en aan de informatie die hij aan haar heeft verstrekt. [appellant] stelt dat de door hem ingediende klacht kennelijk ongegrond is verklaard en zijn verzet hiertegen bij het hof van discipline in Zwolle eveneens ongegrond is verklaard omdat de advocaat is geschrapt van het tableau en niet aanwezig was bij de zitting van het hof van discipline. [appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling verklaard dat de advocaat dus uit haar ambt is gezet. Gelet op de afspraak, had het bestuur van de raad voor rechtsbijstand derhalve moeten afzien van de vordering van de hogere eigen bijdrage, aldus [appellant].
Beoordeling gronden in hoger beroep
5.1. Niet in geschil is dat het vastgestelde verzamelinkomen € 32.096,00 bedroeg. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is een persoon voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging een eigen bijdrage verschuldigd van € 775,00 in de inkomenscategorie waartoe het verzamelinkomen van [appellant] behoort.
5.2. In artikel 34a, tweede lid, van de Wrb is artikel 34f van de Wrb van overeenkomstige toepassing verklaard. Uit laatstgenoemd artikel volgt dat de raad het bedrag van de hogere eigen bijdrage vordert van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. De Afdeling leidt uit het betoog van [appellant] af dat hij een beroep hierop doet.
5.3. De advocaat heeft in haar brief aan [appellant] van 6 februari 2012 verwezen naar haar advies bij brief van 20 januari 2012 over de zaak van [appellant] tegen de gemeente Delfzijl. In die brief heeft de advocaat ook vermeld tot welke conclusie zij is gekomen en heeft zij vermeld dat een rondgang langs haar kantoorgenoten haar heeft gesteund in die conclusie. De advocaat heeft 6 uur bij de raad gedeclareerd voor de door haar verrichte werkzaamheden. Gelet op deze omstandigheden, wordt [appellant] niet gevolgd in zijn stelling dat de advocaat geen rechtsbijstand aan hem heeft verleend.
5.4. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de advocaat ondeugdelijk was. In de verzetbeslissing van 21 augustus 2015 van de raad van discipline is vermeld dat de deken de tegen de advocaat ingediende klacht van [appellant] ter kennis van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft gebracht en dat de voorzitter van de raad van discipline de klacht kennelijk ongegrond heeft verklaard. Het verzet dat [appellant] daartegen heeft ingesteld, heeft de raad van discipline, en niet het hof van discipline zoals [appellant] stelt, beoordeeld. De raad van discipline heeft overwogen dat [appellant] de gronden in verzet niet of onvoldoende heeft onderbouwd en zijn verzet ook overigens geen nieuwe gezichtspunten heeft opgeleverd. De raad van discipline heeft het verzet daarom ongegrond verklaard. Hieruit volgt dat aan de door de raad gestelde voorwaarde om af te zien van de vordering, te weten gegrondverklaring van de klacht, dus niet is voldaan.
5.5. De stelling van [appellant] dat het verzet ongegrond is verklaard omdat de advocaat is geschrapt van het tableau en niet aanwezig was bij de zitting van het hof van discipline berust op een onjuiste lezing van de verzetbeslissing. Onder het kopje ‘verloop van de procedure’ van de verzetbeslissing is weliswaar vermeld dat de advocaat heeft laten weten dat zij de advocatuur per 1 mei 2015 heeft verlaten en niet ter zitting zal verschijnen. Onder het kopje ‘beoordeling’ van de verzetbeslissing is hierover echter niets vermeld. Anders dan [appellant] aanvoert, berust de ongegrondverklaring van het verzet dan ook niet op die omstandigheden.
5.6. Voor zover de gemeente fouten zou hebben gemaakt waardoor [appellant] schade heeft geleden, kan dit de raad niet worden aangerekend. Dit biedt dus evenmin grond voor het oordeel dat de raad van de vordering zou moeten afzien.
5.7. Het betoog faalt.
Conclusie
6. De rechtbank heeft terecht het standpunt van de raad bevestigd dat geen zwaarwegende omstandigheden zijn gebleken als bedoeld in artikel 34f, tweede lid, van de Wrb op grond waarvan de raad van de vordering van € 650,00 zou moeten afzien.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Steendijk w.g. De Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017
615. BIJLAGE
Artikel 34a Wet op de rechtsbijstand
1. Het inkomen van de rechtzoekende is het inkomensgegeven in het peiljaar. Voor zover van de rechtzoekende geen inkomensgegeven beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het inkomen zo goed mogelijk benadert, dan wel het door het bestuur op grond van door de rechtzoekende overgelegde gegevens vastgestelde bedrag aan inkomen. Indien een inkomensgegeven over het peiljaar beschikbaar is dat afwijkt van het eerder toegepaste inkomensgegeven of het bedrag, bedoeld in de tweede volzin, en dat gevolg heeft voor het al dan niet verlenen van een toevoeging of de hoogte van de door de rechtzoekende verschuldigde eigen bijdrage, neemt het bestuur ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit. Artikel 34d, eerste lid, derde volzin, is van toepassing.
2. Indien op grond van het ambtshalve besluit van het bestuur, bedoeld in het eerste lid, de rechtzoekende een hogere eigen bijdrage verschuldigd is, is hij hetgeen meer moet worden betaald verschuldigd aan het bestuur. Is de rechtzoekende een lagere eigen bijdrage of geen eigen bijdrage verschuldigd, dan kan hij het teveel betaalde vorderen van het bestuur. Over de te betalen of te vorderen bedragen worden geen renten en kosten vergoed. Artikel 34f is van overeenkomstige toepassing.
3. Het vermogen is het vermogen in het peiljaar. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.
Artikel 34f
1. De rechtzoekende is het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door het bestuur is betaald aan de rechtsbijstandverlener verschuldigd aan het bestuur, indien de rechtzoekende op grond van het besluit, bedoeld in artikel 34d, eerste lid, geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand.
2. Het bestuur vordert het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.
[…]