ECLI:NL:RVS:2017:1984

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
25 juli 2017
Zaaknummer
201608906/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen handhaving horeca-inrichting Pompstation te Amsterdam

Op 25 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een groep verzoekers, wonend te Amsterdam, tegen de burgemeester van Amsterdam en Pompstation B.V. Het verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2016, waarin het beroep van de verzoekers gegrond werd verklaard en de burgemeester werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de verzoekers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek. Dit handhavingsverzoek was gericht tegen de horeca-inrichting Pompstation, die volgens de verzoekers in strijd met het bestemmingsplan handelde door een bruiloftsfeest op het terras te houden.

De burgemeester had het handhavingsverzoek afgewezen, maar de rechtbank oordeelde dat het terras niet bestemd was voor horeca-activiteiten van categorie IIa, zoals het houden van besloten feesten. De verzoekers vreesden voor overlast door bezoekers van het terras en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de burgemeester handhavend zou optreden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het treffen van een dergelijke voorziening niet gerechtvaardigd was, mede gezien het belang van Pompstation. Het verzoek werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging in handhavingszaken en de voorlopige aard van de beslissing van de voorzieningenrechter, die niet bindend is in de bodemprocedure. De zaak illustreert ook de complexiteit van handhaving in het kader van bestemmingsplannen en de rol van de rechter in het waarborgen van rechtsbescherming voor betrokken partijen.

Uitspraak

201608906/2/A3.
Datum uitspraak: 25 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker A], [verzoeker B], [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoeker E], allen wonend te Amsterdam, (hierna: [verzoeker] en anderen) om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1.    de burgemeester van Amsterdam,
2.    Pompstation B.V., gevestigd te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2016 in zaak nr. 14/4706 in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2013 heeft de burgemeester een verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen de horeca-inrichting Pompstation, gevestigd aan de Zeeburgerdijk 52 te Amsterdam, afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2014 heeft de burgemeester het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2016, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 augustus 2014 vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de burgemeester en Pompstation hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juli 2017, waar [verzoeker B], [verzoeker D] en [verzoeker E], de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman en mr. R. Fa Si Oen, en Pompstation, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R.G. Meester, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.    Op 24 augustus 2013 heeft [verzoeker] bij de gemeente Amsterdam melding gemaakt van een bruiloftsfeest dat op het terras van de horeca-inrichting Pompstation zou worden gehouden. Volgens [verzoeker] heeft Pompstation door het laten plaatsvinden van een besloten feest op het terras gehandeld in strijd met het geldende bestemmingsplan ‘Indische Buurt en Flevopark’ en met het voorschrift bij de aan Pompstation verleende exploitatievergunning, inhoudende dat het gebruik van het terras in overeenstemming met het bestemmingsplan moet zijn. [verzoeker] heeft de burgemeester verzocht ter zake handhavend tegen Pompstation op te treden.
3.    De burgemeester heeft aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het handhavingsverzoek ten grondslag gelegd dat op 24 augustus 2013 bij een controle van Pompstation door toezichthouders van de afdeling Handhaving openbare orde van stadsdeel Oost is vastgesteld dat in het restaurant van de horeca-inrichting een besloten feest, te weten een bruiloftsfeest, plaatsvond en dat gasten bij dat feest op het terras van de horeca-inrichting aanwezig waren. Anders dan het gebouw van de horeca-inrichting, mag het terras niet worden gebruikt voor horeca IIa, als bedoeld in artikel 1.30, sub b, van het bestemmingsplan, zijnde verhuur van zalen aan gezelschappen, al dan niet in combinatie met het verstrekken van eten en drinken en/of een gelegenheid alleen toegankelijk voor leden, zijnde een zalenverhuurbedrijf of sociëteit. Evenwel is niet gebleken dat alle op het terras aanwezige personen deel uitmaakten van de gasten van het bruidspaar. Derhalve is niet met zekerheid vast te stellen dat het terras uitsluitend werd verhuurd aan en gebruikt door de bruiloftsgasten, dan wel dat het terras slechts voor deze gasten toegankelijk was. Aldus kan niet worden vastgesteld dat Pompstation op 24 augustus 2013 in strijd met het bestemmingsplan en de voorschriften van de aan haar verleende exploitatievergunning handelde, aldus de burgemeester.
4.    De rechtbank heeft overwogen dat op 24 augustus 2013 het gebouw van de horeca-inrichting is verhuurd voor vermeld bruiloftsfeest en aldus is gebruikt voor horeca IIa. Tussen partijen staat vast dat althans een deel van het gezelschap van dit feest die dag ook op het terras aanwezig is geweest. Kern van het geschil is of daarmee het bestemmingsplan is overtreden door het plaatsvinden van horeca-activiteiten van categorie IIa op het terras. Het terras is niet bestemd ten behoeve van horeca IIa. De burgemeester heeft aangevoerd dat het bestemmingsplan niet is overtreden, omdat het terras niet exclusief door de bruiloftsgasten is gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet uitsluitend bij exclusief gebruik van het terras door de gasten van een besloten feest sprake van horeca IIa-activiteiten op het terras. Dit betekent dat het terras op 24 augustus 2013 voor horeca IIa-activiteiten is gebruikt. Gelet hierop heeft de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan niet is overtreden en dat hij niet bevoegd is tot handhaving over te gaan, aldus de rechtbank.
Zij heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 augustus 2014 vernietigd. Gelet op de door de burgemeester te maken belangenafweging, heeft de rechtbank geen ruimte gezien voor een finale geschillenbeslechting en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [verzoeker] en anderen te nemen.
5.    Aanleiding voor het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is dat [verzoeker] en anderen op 9 juni 2017 bij de gemeente Amsterdam een melding van overlast door bezoekers van het terras hebben gedaan en toezichthouders van de afdeling Handhaving openbare orde de situatie bij Pompstation hebben opgenomen, maar vervolgens wederom niet handhavend is opgetreden. [verzoeker] en anderen vrezen voor verdere overlast, met name gedurende de zomermaanden.
Het verzoek van [verzoeker] en anderen strekt ertoe dat hangende de bodemprocedure de burgemeester bij wijze van voorlopige voorziening wordt verplicht tot handhavend optreden over te gaan bij gebruik van het terras als hiervoor onder 4 beschreven.
5.1.    Gezien de beoordeling van voormeld begrip horeca IIa die in de bodemprocedure nog moet plaatsvinden, acht de voorzieningenrechter het treffen van een zo verstrekkende voorlopige voorziening, mede gelet op het belang van Pompstation, niet gerechtvaardigd.
6.    Reeds gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening af te wijzen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. De Wilde
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2017
598.