201607470/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], naar hij stelt wonend te Hulst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 augustus 2016 in zaak nr. 16/124 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hulst.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2015 heeft het college [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de basisregistratie persoonsgegevens (hierna: brp), met de aantekening ‘vertrokken naar onbekend’.
Bij besluit van 4 december 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door drs. S.A.N. Geerling, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. B. de Smit, advocaat te Middelburg, [gemachtigde] en [toezichthouder], zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Bij brief van 5 juni 2015 heeft het college [appellant] op de hoogte gesteld van het voornemen om hem ambtshalve uit te schrijven uit de brp, omdat uit onderzoek is gebleken dat [appellant] niet woont op het adres [locatie] te Hulst (hierna: het adres). Dit onderzoek was ingesteld omdat gebleken was dat op dit adres 22 verschillende personen in de brp stonden ingeschreven. [appellant] heeft naar aanleiding van het voornemen een zienswijze ingediend. Bij het besluit van 25 augustus 2015 heeft het college [appellant] ambtshalve uitgeschreven uit de brp. Het college heeft dat besluit bij het besluit van 4 december 2015 gehandhaafd. Het heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de eigenaar van het desbetreffende pand, [eigenaar], tijdens het onderzoek van de gemeente, waarbij met hem een namenlijst is doorgenomen van alle personen die op dit adres stonden ingeschreven, heeft verklaard dat [appellant] een postadres heeft op dit adres. Dit wordt bevestigd door de huurovereenkomst die [appellant] heeft overgelegd, waarin een huurbedrag van € 145,00 staat. Dit bedrag komt overeen met de huurprijs die [eigenaar] aanbiedt voor een postadres op dat adres, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op goede gronden heeft besloten om [appellant] ambtshalve uit te schrijven uit de brp. Gelet op een rapportage van toezichthouders van 30 mei 2015 (hierna: rapportage), de namenlijst en de omstandigheid dat het door [appellant] betaalde huurbedrag exact overeenkomt met de gehanteerde prijs voor een briefadres, is genoegzaam aannemelijk dat [appellant] slechts een briefadres op het adres had en daar niet woonde. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt volgens de rechtbank. Over een vervolgrapportage van 10 juni 2016 (hierna: vervolgrapportage) heeft de rechtbank geoordeeld dat deze reeds gelet op de omstandigheid dat die dateert van na het besluit van 4 december 2015 niet ter onderbouwing van het besluit kan dienen. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat deze rapportage niet als bewijs kan dienen.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college hem terecht ambtshalve heeft uitgeschreven. De rechtbank had niet mogen volstaan met uitsluiting van de vervolgrapportage als bewijs, maar had het besluit van 4 december 2015 moeten vernietigen. Van de rapportage had ook niet mogen worden uitgegaan, omdat deze net als de vervolgrapportage door [toezichthouder] is opgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vervolgrapportage moet worden uitgesloten als bewijs omdat [toezichthouder] onrechtmatig heeft gehandeld. Dit brengt mee dat evenmin van verklaringen van diezelfde toezichthouder in de eerdere rapportage mag worden uitgegaan. Verder wijst [appellant] erop dat het college ontoereikend onderzoek naar de relevante feiten en omstandigheden heeft gedaan. De verklaring van [eigenaar] die aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, is opgemaakt op een tablet. Hiervoor bestaat geen basis in een gemeentelijke regeling of verordening. Daarmee heeft het college in strijd met de rechtszekerheid gehandeld. Bovendien heeft de toezichthouder tijdens zijn bezoek aan [eigenaar] niet uitgelegd wat de gevolgen van zijn bezoek voor de huurders zouden zijn. Een verklaring van [appellant] zelf heeft het college niet opgenomen in het kader van het toezicht. Voorts heeft het college niet aangetoond waar hij wel rechtmatig verblijf zou hebben. Uit de door hem overgelegde huurovereenkomst blijkt dat hij woonde op het adres. Dat de huur overeenkomt met de huur voor een briefadres betekent niet dat hij niet op het adres woonde. Partijen zijn vrij in het bepalen van de huurprijs. Deze huurovereenkomst liep bovendien al langere tijd, aldus [appellant].
4.1. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de vervolgrapportage van na de datum van het bestreden besluit is en niet aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het besluit van 4 december 2015 terecht los van de vervolgrapportage beoordeeld. Dat de rechtbank de vervolgrapportage heeft uitgesloten als bewijs brengt niet mee dat niet van de verklaringen van de toezichthouder in de rapportage mocht worden uitgegaan omdat de opsteller van beide rapportages dezelfde persoon is. Niet is gebleken dat de in de rapportage vermelde feiten en omstandigheden op onjuiste wijze zijn verkregen, zoals naar het oordeel van de rechtbank wel het geval was bij de vervolgrapportage.
Uit de rapportage blijkt dat op 19 maart 2015 een huisbezoek heeft plaatsgevonden op het adres. Twee ‘toezichthouders basisregistratie personen’ van de gemeente hebben daar gesproken met [eigenaar]. In de rapportage is een verklaring van [eigenaar] opgenomen waaruit onder meer valt af te leiden dat hij met de toezichthouders een lijst heeft doorgenomen met de namen van alle personen die op het adres stonden ingeschreven en dat hij heeft aangegeven welke personen daar daadwerkelijk woonden en welke personen slechts een postadres hadden. Uit de door het college overgelegde lijst met de namen van de personen die in de brp op het adres staan geregistreerd volgt dat [appellant] alleen een postadres heeft. Dat de toezichthouder de verklaring van [eigenaar] op een tablet heeft vastgelegd maakt niet dat hiervan niet mag worden uitgegaan. [eigenaar] heeft de verklaring zelf ondertekend op de tablet. Ter zitting bij de rechtbank heeft hij dit bevestigd. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat deze handelwijze in strijd is met de rechtszekerheid. Verder vereist geen wettelijk voorschrift een verklaring van [appellant] zelf of dat bekend moet zijn waar [appellant] daadwerkelijk woont alvorens over te kunnen gaan tot ambtshalve uitschrijving.
De rechtbank heeft gelet op de rapportage en de namenlijst terecht overwogen dat bij het college in redelijkheid gerede twijfel heeft kunnen bestaan dat [appellant] op het ingeschreven adres woonde. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college van belang heeft mogen achten dat het huurbedrag dat [appellant] maandelijks betaalde, exact overeenkomt met het bedrag dat op de website van [eigenaar] staat vermeld voor een postadres. De huurprijs voor kamerbewoning begint volgens de website bij € 300,00 per maand. Het was vervolgens aan [appellant] om aannemelijk te maken dat hij wel op het adres woonde. Daarin is hij niet geslaagd.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college op goede gronden heeft besloten om [appellant] ambtshalve uit te schrijven uit de brp.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Lubberdink
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017
805. BIJLAGE
Wet basisregistratie persoonsgegevens
Artikel 2.21
[…]
2. Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
3. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan.
[…]
Artikel 2.39
1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
[…]
Artikel 2.60
Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om:
[…];
d. ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een aangifte had moeten geschieden;
[…];
wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.