201606540/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2016 heeft het college zijn beslissing om op 29 juni 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Avalstoffenverordening Rotterdam 2009 op onjuiste wijze aanbieden van afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang van € 125,00 voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 18 augustus 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2017, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.L. Andriessen-Bermudez Escobar, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van huishoudelijke afvalstoffen die waren aangetroffen naast de daarvoor aangewezen inzamelcontainer aan de Wolphaertsbocht, ter hoogte van nummer 246, te Rotterdam.
2. Het college heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet is ondertekend en [appellant] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om dit gebrek te herstellen. Het college stelt dat [appellant] bij brief van 13 juli 2016, verzonden per aangetekende post door het koeriersbedrijf JBM Koeriers (hierna: JBM), in kennis is gesteld van de mogelijkheid tot herstel.
3. [appellant] betoogt dat het college zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij de brief van 13 juli 2016 niet heeft ontvangen. [appellant] heeft naar aanleiding van een door het koeriersbedrijf JBM achtergelaten bericht contact opgenomen om een bezorgafspraak te maken. Hij is op de dag van deze afspraak thuis gebleven. De brief is toen echter niet bezorgd.
4. Artikel 6:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
[…]."
Artikel 6:6 luidt: "Het bezwaar of beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard, indien:
a. niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, of
b. […],
mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn."
5. Indien een brief aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:3012), te worden onderzocht of de brief op regelmatige wijze op het adres van belanghebbende is aangeboden. Niet in geschil is dat [appellant] overeenkomstig de aanwijzingen op het achtergelaten bericht contact heeft opgenomen met JBM en een bezorgafspraak heeft gemaakt voor maandag 25 juli 2016. Volgens het college heeft JBM op deze dag niemand thuis aangetroffen. Op verzoek van de Afdeling heeft het college informatie over de werkwijze van JBM Koeriers en het zendingsrapport dat hoort bij de brief van 13 juli 2016 toegestuurd. Uit de voorbeelden bij de informatie over de werkwijze van JBM blijkt dat de medewerker van JBM bij het aanbieden van een brief ter plaatse de barcode op de brief scant en dat daardoor het tijdstip en de GPS-coördinaten op het moment van aanbieden in het zendingsrapport komen te staan. Op basis van deze gegevens kan dus worden vastgesteld dat en wanneer de koerier op het adres is geweest. In het zendingsrapport dat hoort bij de brief van 13 juli 2016 zijn bij 25 juli 2016 geen tijdstip en GPS-coördinaten van het moment van aanbieden vermeld. Het college heeft ter zitting erkend dat JBM hiermee is afgeweken van zijn normale werkwijze dat een brief altijd wordt gescand op het moment dat deze, al dan niet tevergeefs, wordt aangeboden. Dit betekent dat niet is komen vast te staan dat JBM de brief van 13 juli 2016 op regelmatige wijze op het adres van [appellant] heeft aangeboden. 6. Het college heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] in de gelegenheid is gesteld om het verzuim te herstellen door zijn bezwaarschrift alsnog te ondertekenen. Het college heeft het bezwaar van [appellant] daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 18 augustus 2016 dient wegens strijd met 6:6, aanhef en onder a, van de Awb te worden vernietigd. Dit betekent dat het college alsnog inhoudelijk op het bezwaar moet beslissen.
8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 18 augustus 2016, kenmerk A.B.2016.4.09738/SA;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,00 (zegge: zesenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017
270-845.