201702274/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 28 mei 2015 in zaak nrs. 15/2981 en 15/3288 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2014 heeft het college de schuldhulpverlening aan [appellant] beëindigd.
Bij besluit van 24 maart 2015 heeft het college het door [appellant] onder meer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 maart 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft het hogerberoepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doorgezonden naar de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hogerberoepschrift voor zover dit ziet op de beëindiging van de schuldhulpverlening terugverwezen naar de Afdeling.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.C. Kaiser, advocaat te Den Haag, is verschenen.
Overwegingen
1. Op 9 februari 2011 heeft het college met [appellant] een overeenkomst gesloten over een traject schuldhulpverlening. Het college heeft dit traject beëindigd, omdat [appellant] zich niet heeft gehouden aan de inlichtingenverplichting. Hij heeft niet tijdig melding gemaakt van extra inkomsten. Op de overgelegde afschriften van zijn bankrekening zijn in de periode 22 januari 2013 tot en met 8 juli 2013 diverse kasstortingen vermeld, waarvan [appellant] de herkomst niet aannemelijk heeft kunnen maken. Voorts is sprake van een inschrijving op zijn naam van de stichting Lowe Nangarhar in het handelsregister per 26 oktober 2012. Uit de bankafschriften is af te leiden dat privé- en bedrijfsfinanciën door elkaar lopen. Door geen melding te maken van deze financiële verstrengeling heeft [appellant] de inlichtingenplicht geschonden en te weinig afgedragen aan zijn schuldeisers, aldus het college.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 24 maart 2015 wegens een motiveringsgebrek gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat [appellant] in strijd met de op hem rustende verplichting daartoe, onvoldoende inlichtingen heeft verschaft over de herkomst en de aanwending van diverse kasstortingen op zijn bankrekening en evenmin voldoende inlichtingen heeft verschaft over zijn rol bij de stichting. De combinatie van de stortingen op zijn bankrekening, de verwevenheid tussen zijn privéfinanciën en de financiën van de stichting en de onduidelijkheid daarover maakt dat het college de schuldhulpverlening terecht heeft beëindigd, aldus de rechtbank.
3. [appellant] kan zich niet met het oordeel van de rechtbank verenigen voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 24 maart 2015 in stand heeft gelaten. Hij betoogt dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Hij heeft genoegzaam aangetoond dat de op zijn rekening gestorte bedragen afkomstig waren van zijn kinderen, dat hij daarvan betalingen voor hen deed en dat hij aldus niet voor zichzelf beschikte over deze gelden. Hij heeft een overzicht van de stortingen en de bankafschriften van zijn rekening en die van de rekeningen van de kinderen overgelegd. Hij heeft zich als een goed vader gedragen door zijn kinderen te behoeden voor ernstige financiële problemen. De overgelegde verklaring van zijn kinderen bevestigt zijn handelswijze, aldus [appellant].
Voorts was het college bekend met zijn bestuursfunctie bij de stichting, aangezien hij contact heeft gehad met verschillende afdelingen van de gemeente in het kader van subsidieaanvragen. Hij verwijst daartoe naar het overgelegde arbeidsintegratieplan uit 2008 waaruit blijkt dat hij bij het college heeft gemeld dat hij dit vrijwilligerswerk deed. Het betreft werk zonder inkomsten aangezien het een stichting zonder winstoogmerk is, aldus [appellant].
Verder is geen sprake van financiële verstrengeling van privé- en bedrijfsgelden. Hij heeft soms de pinpas van de stichting gebruikt voor kleine privébetalingen, zoals parkeren, indien zijn eigen pinpas weigerde. Het gaat om incidentele en kleine bedragen die hij altijd op korte termijn heeft teruggestort onder vermelding ‘gebroken geld’. Hij heeft hiertoe rekeningafschriften van de stichting overgelegd die overeenkomen met zijn eigen bankafschriften, aldus [appellant].
3.1. De op het geschil van toepassing zijnde bepalingen van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening luiden als volgt:
Artikel 2
1. De gemeenteraad stelt een plan vast dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente.
[..]
3. Het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen.
[..].
Artikel 3, eerste lid
Het college is verantwoordelijk voor de schuldhulpverlening aan de inwoners van zijn gemeente en voert daarbij het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, uit.
Ter uitvoering van deze bepalingen heeft het college het Beleidsplan Schuldhulpverlening 2012 vastgesteld. Het Beleidsplan bevat onder meer criteria voor toelating tot de schuldhulpverlening en normen voor de vormen van hulpverlening. Voorts heeft het college de Beleidsregels Schuldhulpverlening 2013 (hierna: Beleidsregels) vastgesteld. Deze Beleidsregels zijn op 1 januari 2013 in werking getreden. In deze Beleidsregels zijn onder meer de gronden voor weigering en beëindiging van de schuldhulpverlening opgenomen.
De op het geschil van toepassing zijnde bepalingen uit de Beleidsregels luiden als volgt:
Artikel 5
1. Schuldenaar doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening, zowel bij de aanvraag als gedurende de looptijd van het schuldregelingstraject.
2. Schuldenaar is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldregelingstraject.
De medewerking bestaat onder andere uit:
a. het nakomen van afspraken;
b. geen nieuwe schulden aangaan;
c. het zich houden aan de bepalingen van de schuldregelingsovereenkomst.
Artikel 7
Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het college besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening indien:
[..]
c. schuldenaar zich niet houdt aan de verplichtingen zoals neergelegd in artikel 5, eerste en tweede lid;
[..].
3.2. Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het college de schuldhulpverlening terecht heeft beëindigd wegens schending van de inlichtingenplicht. De te beoordelen periode loopt van 22 januari 2013 tot en met 8 juli 2013.
3.3. Blijkens de door [appellant] overgelegde bankafschriften heeft hij in de periode 22 januari 2013 tot en met 8 juli 2013 een bedrag van in totaal € 8.795,00 aan kasstortingen op zijn bankrekening ontvangen. Anders dan [appellant] stelt, heeft hij met de overgelegde bescheiden niet aannemelijk gemaakt wat de herkomst is van deze kasstortingen en evenmin dat hij niet over deze bedragen heeft kunnen beschikken. Het door [appellant] opgestelde overzicht van de stortingen, waarmee hij heeft getracht inzage te verschaffen in de herkomst en aanwending van de op zijn rekening gestorte bedragen, bevat niet alle kasstortingen zoals vermeld op de bankafschriften. Verder zijn op het overzicht soms andere data en bedragen vermeld dan op de bankafschriften. Voorts is onvoldoende gebleken dat [appellant] de op zijn rekening gestorte bedragen daadwerkelijk heeft aangewend om betalingen van zijn kinderen te voldoen. Er is discrepantie tussen de hoogte van de door de kinderen opgenomen bedragen en de kasstortingen op de rekening van [appellant] en tussen de kasstortingen en de door [appellant] gedane betalingen ten behoeve van de kinderen. De verklaring van drie van zijn kinderen, dat hij hun financiële zaken regelde, maakt dat niet anders. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] melding had moeten maken van de stortingen op zijn bankrekening. Nu hij dit heeft nagelaten, heeft hij de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van de Beleidsregels geschonden.
3.4. [appellant] heeft het college evenmin gemeld dat hij op 26 oktober 2012 de stichting Lowe Nangarhar heeft opgericht en dat hij daarvan enig bestuurder is. Uit het in opdracht van de gemeente opgestelde arbeidsintegratieplan uit 2008 volgt slechts dat hij melding heeft gemaakt van werkzaamheden als vrijwilliger voor een Afghaanse vluchtelingenorganisatie. Door geen melding te maken van zijn betrokkenheid bij de stichting heeft [appellant] de inlichtingenverplichting geschonden. Zijn stelling, dat het college bekend was met zijn werkzaamheden voor de stichting, aangezien hij in zijn hoedanigheid van bestuurder van de stichting contact heeft gehad met de gemeente in het kader van subsidieaanvragen, kan hem niet baten. Dit ontslaat [appellant] niet van de op hem rustende verplichting om in het kader van het traject schuldhulpverlening te melden dat hij oprichter en financieel beheerder van de stichting was. Dat het werk voor de stichting vrijwilligerswerk betreft zonder inkomsten, maakt dit niet anders.
3.5. Uit de overgelegde bankafschriften van de stichting blijkt dat [appellant] als beheerder van de financiën van de stichting gelden van de stichting heeft aangewend om betalingen te verrichten bij onder meer een drogisterij, een apotheek en diverse supermarkten. Niet betwist is dat dit mede betalingen voor privédoeleinden zijn. De stelling van [appellant], dat het hier gaat om incidentele en kleine bedragen die hij altijd op korte termijn heeft teruggestort onder vermelding ‘gebroken geld’, vindt geen steun in de overgelegde bankafschriften van de stichting. Hij heeft vanaf zijn privérekening bijschrijvingen verricht op de rekening van de stichting onder de vermelding ‘gebroken geld’. Deze bijschrijvingen zijn niet te relateren aan de verrichte opnamen en betalingen van de rekening van de stichting. Het college heeft dan ook terecht verwevenheid tussen de financiën van de stichting en die van [appellant] aanwezig geacht.
3.6. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank op goede gronden de rechtsgevolgen van het besluit van 24 maart 2015, voor zover dat betrekking heeft op de beëindiging van de schuldhulpverlening, in stand gelaten.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017
97-834.