ECLI:NL:RVS:2017:2020

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
201606956/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanwijzingsbesluit voor ondergrondse restafvalcontainer in Krimpen aan den IJssel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 juli 2017 uitspraak gedaan over het beroep van een appellant tegen een aanwijzingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel. Het college had op 24 augustus 2016 besloten om een ondergrondse restafvalcontainer (ORAC) te plaatsen op locatie R16.09 in de gemeente Krimpen aan den IJssel. De appellant, wonend in de nabijheid van de beoogde locatie, vreesde voor overlast en aantasting van de verkeersveiligheid door de plaatsing van de container.

De appellant stelde dat het college gebonden was aan een lijst van 47 criteria die door de gemeenteraad was vastgesteld voor het aanwijzen van locaties voor ORAC's. Het college daarentegen stelde dat het de locaties in de eerste plaats toetst aan zes zelf opgestelde criteria, waarbij rekening werd gehouden met de lijst van de raad. De Afdeling oordeelde dat het college niet gebonden was aan de lijst van 47 criteria en dat het zijn eigen criteria mocht hanteren bij de beoordeling van de locaties.

De Afdeling behandelde verschillende bezwaren van de appellant, waaronder de afstand van de container tot de weg, de verkeersveiligheid tijdens het legen van de container, en de mogelijke waardevermindering van zijn woning. De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van de appellant niet voldoende onderbouwd waren en dat het college in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201606956/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Krimpen aan den IJssel,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Krimpen aan den IJssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 augustus 2016 heeft het college het aanwijzingsbesluit vastgesteld voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC) op locatie R16.09 in de gemeente Krimpen aan den IJssel.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2017, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door P. van den Boogert, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Met het besluit van 24 augustus 2016 is de locatie R16.09 aangewezen als locatie voor een ORAC. De locatie ligt in de Pluim-es, schuin tegenover de woning van [appellant]. [appellant] heeft beroep ingesteld omdat hij vreest voor overlast en aantasting van de verkeersveiligheid.
2.    Het college heeft bij het vaststellen van het aanwijzingsbesluit verwezen naar de op 11 juni 2015 door de raad van de gemeente Krimpen aan den IJssel vastgestelde lijst met 47 criteria voor het bepalen van de locaties van ORAC’s. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het naar aanleiding van deze lijst zelf een zestal criteria heeft opgesteld die het bij het aanwijzen van de locaties voor de ORAC’s in acht heeft genomen. Het gaat om de volgende criteria:
"1. De aan te wijzen cluster en of container inzamelplaats(en) dienen zoveel mogelijk overlast te voorkomen voor aangrenzende percelen. De afstand tot de gevel van de woning bedraagt minimaal 3 meter. Bij een blinde muur kan hiervan worden afgeweken, in dit geval kan de afstand minimaal 2 meter zijn. Bij de keuze tussen een clusterplaats en of container inzamelplaats voor een perceel of een clusterplaats en of container inzamelplaats voor een blinde muur, dient voor het laatste te worden gekozen. Een cluster en of container inzamelplaats recht voor iemands deur of raam wordt als niet gewenst geacht. Bij voorkeur niet te situeren aan de zuid-westzijde van tuinen i.v.m. overheersende windrichting.
2. De cluster en of container inzamelplaats(en) dienen ruim genoeg te zijn voor het opstellen van minicontainers en afvalaanbod voor ondergrondse/bovengrondse containers van de aangewezen woningen.
3. De cluster en of container inzamelplaatsen moeten vanuit de aangewezen woningen goed bereikbaar zijn (met en zonder minicontainer).
4. De verkeersveiligheid mag niet in het geding komen.
5. Geparkeerde auto’s of andere objecten in de openbare ruimte mogen geen belemmering vormen voor het inzamelvoertuig, zodanig dat er een aantoonbaar hoog risico op schade is. De locatie dient bereikbaar te zijn voor een inzamelvoertuig met een breedte van 2,50 meter en een draaicirkel van circa 21 meter.
6. Geparkeerde auto’s of andere objecten in de openbare ruimte vormen geen belemmering voor het transport van het inzamelmiddel naar het inzamelvoertuig toe, zodanig dat er een aantoonbaar hoog risico op schade is. Bijvoorbeeld minicontainers alsmede ondergrondse en bovengrondse inzamelcontainers die tussen dicht op elkaar geparkeerde auto’s moeten worden gereden of gehesen om bij het inzamelvoertuig te komen."
3.    [appellant] heeft bij de gronden in zijn beroepschrift verwezen naar de criteria uit de lijst met 47 criteria die de raad op 11 juni 2015 heeft vastgesteld. Hij heeft ter zitting betoogd dat het college gebonden is aan deze door de raad vastgestelde criteria en niet aan de zes criteria, die het zelf heeft opgesteld.
3.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het de beoogde locaties in de eerste plaats toetst aan de zes criteria die het zelf heeft opgesteld. Daarbij wordt echter wel rekening gehouden met de lijst met 47 criteria die de raad heeft vastgesteld.
3.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is het college bij de toetsing van een beoogde locatie niet gebonden aan de door de raad vastgestelde lijst met 47 criteria. Zij overweegt daartoe dat artikel 7, twaalfde lid, van de Afvalstoffenverordening Krimpen aan den IJssel de bevoegdheid om locaties aan te wijzen waar de resterende huishoudelijke afvalstoffen worden opgehaald, toebedeelt aan het college. Het college heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat zij een locatie in de eerste plaats toetst aan de zes criteria die het zelf heeft vastgesteld.
Het betoog faalt.
4.    [appellant] betoogt dat de ORAC, gelet op de breedte van het bestaande perk waarin de ORAC is voorzien van 3 m, de breedte van een ORAC van 0,9 m en het criterium dat de afstand van de ORAC tot de blinde muur 2 m moet zijn, op slechts 0,1 m van de weg komt te staan.
4.1.    De Afdeling stelt vast dat de afstand van de ORAC tot de weg niet valt onder de zes criteria die het college bij het aanwijzen van de locaties hanteert. Ook als [appellant] wordt gevolgd in zijn betoog dat het aanwijzingsbesluit bepaalt dat de ORAC op 0,1 m van de weg komt te staan, leidt dit nog niet tot het oordeel dat sprake is van een onaanvaardbare situatie. Het college heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
5.    [appellant] betoogt verder dat het verkeer het inzamelvoertuig niet kan passeren op het moment dat de ORAC wordt geleegd. Ter zitting heeft hij toegelicht dat dit met name problematisch is omdat de ORAC soms ook tijdens de spits wordt geleegd.
5.1.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat de Pluim-es gedurende het legen inderdaad geblokkeerd wordt, maar dat dit gemiddeld slechts één keer per week gedurende ongeveer tien minuten plaatsvindt. De Afdeling is, gelet op deze toelichting, van oordeel dat het college in de door [appellant] gestelde gevolgen voor de doorstroming van het verkeer geen aanleiding heeft hoeven zien om af te zien van aanwijzing van de locatie. Bovendien heeft het college toegelicht dat het de bedoeling is dat de ORAC gedurende een rustige periode van de dag wordt geleegd en dus niet tijdens de spits. De gemeente heeft daarover afspraken gemaakt met de particuliere afvalverwerker die de ORAC’s leegt. Het college heeft ter zitting toegezegd dat het er op toe zal zien dat deze afspraak ook daadwerkelijk wordt nageleefd.
Het betoog faalt.
6.    [appellant] betoogt verder dat er een gevaarlijke situatie ontstaat omdat het inzamelvoertuig in een woonwijk achteruit moet rijden om de locatie te bereiken of te verlaten. Hij heeft ter zitting toegelicht dat de praktijk is dat het inzamelvoertuig na het legen achteruit de Populierenlaan in draait.
6.1.    Criterium 4 van de door het college vastgestelde criteria bepaalt dat de verkeersveiligheid niet in het geding mag komen.
6.2.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat de gemeente vanwege de verkeersveiligheid met de particuliere afvalverwerker de afspraak heeft gemaakt dat de chauffeur van het inzamelvoertuig - indien noodzakelijk - achteruitrijdt op het moment dat hij naar de ORAC toe rijdt om deze te legen en niet wanneer hij weer wegrijdt nadat de ORAC is geleegd. Het idee is dat de chauffeur op het moment dat hij naar de ORAC toe rijdt extra aandacht heeft voor de situatie ter plaatse. Het college heeft ter zitting toegezegd dat het er op toe zal zien dat deze afspraak ook daadwerkelijk wordt nageleefd. Het college heeft verder toegelicht dat het legen van de containers geschiedt door vakkundige chauffeurs. De Afdeling is, gelet op deze toelichting, van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid niet in het geding is, zodat het college daarin geen aanleiding heeft hoeven zien om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
7.    Volgens [appellant] zal het plaatsen van de ORAC leiden tot waardevermindering van zijn woning.
7.1.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC zodanig zal dalen dat het college van de aanwijzing van de locatie had moeten afzien. De enkele stelling dat dit het geval is, is daarvoor onvoldoende.
Het betoog faalt.
8.    [appellant] betoogt verder dat hij geluidsoverlast ondervindt omdat de ORAC klikt als iemand er ’s-nachts zijn afval in gooit. Over de in het beroepschrift genoemde mogelijke stankoverlast heeft hij ter zitting aangegeven dat hij deze niet ondervindt.
8.1.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem gestelde  overlast zodanig is dat het college daarin aanleiding had moeten zien af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
9.    [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem genoemde alternatieve locaties Populierenlaan naast nummer […] en Populierenlaan ter hoogte van nummer [..] zodanig geschikter zijn dat het college in redelijkheid voor aanwijzing van één van die locaties had moeten kiezen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat het college in reactie op de zienswijze en ter zitting heeft toegelicht dat deze locaties voor een aantal van de aangesloten percelen niet voldoen aan de door haar gehanteerde maximale loopafstand van 175 m. De locatie Populierenlaan naast nummer […] acht het college ook minder geschikt omdat het aanwijzen van deze locatie betekent dat veel bewoners de Populierenlaan moeten oversteken. Het betoog van [appellant] dat het niet goed mogelijk is om een geschikte alternatieve locatie te noemen omdat het college bij de nu gekozen locaties is uitgegaan van de maximale loopafstand leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat dit de aanwijzing van de gekozen locatie niet onredelijk maakt.
10.    Het beroep is ongegrond.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.
w.g. Michiels    w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017
457-845.