201704633/2/R6.
Datum uitspraak: 27 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [appellante sub 1], wonend te Angeren, gemeente Lingewaard,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Huissen, gemeente Lingewaard,
verzoekers,
en
1. de minister van Infrastructuur en Milieu,
2. de staatssecretaris van Economische Zaken,
3. het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard,
4. het dagelijks bestuur van het waterschap Rivierenland,
verweerders. Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2017 heeft de minister op grond van artikel 5.4 van de Waterwet het projectplan "Kadeverlaging Scherpekamp" vastgesteld.
Bij besluit van 20 april 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ter hoogte van de Scherpekamp te Angeren.
Bij besluit van 21 april 2017 heeft het dagelijks bestuur een vergunning op grond van de Waterwet verleend voor het verlagen van de zomerkade, het aanpassen van de dijkafrit en het aanleggen van een tijdelijke weg en dijkafrit ter hoogte van de Scherpekamp te Angeren.
Bij besluit van 21 april 2017 heeft de staatssecretaris een vergunning verleend op grond van de Wet natuurbescherming voor het uitvoeren van werkzaamheden in het Natura 2000-gebied Rijntakken.
Genoemde besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.33, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen het projectplan en de uitvoeringsbesluiten hebben onder meer [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerders en [appellante sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 juli 2017, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem, en [gemachtigde] en drs. F.M. van Hemmen, en [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door mr. A. Vinkenborg, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders en mr. R.H.F. Vermolen, beiden advocaat te Den Haag, en P. Bakker, H. Hector, A. van der Nat, K. Vermeer en E. Mosselman, zijn verschenen. Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het project
2. De projectlocatie is gelegen in het Pannerdensch kanaal, ten zuiden van Arnhem, in de Angerensche en Doornenburgsche Buitenpolder bij de Huissensche Waarden, ter hoogte van rivierkilometer 873, in de gemeente Lingewaard. Het Pannerdensch Kanaal is de verbinding tussen de Waal en de Nederrijn.
3. Het projectplan voorziet in het verlagen van een deel van de zomerkade Scherpekamp in de Angerensche en Doornenburgsche Buitenpolder bij de Huissensche Waarden. Over een lengte van 700 m wordt de zomerkade Scherpekamp met ongeveer 0,9 m verlaagd, tot maximaal NAP+14,50 m. Door het verlagen van de kade kan bij hoogwater het water makkelijker de uiterwaarden instromen dan in de bestaande situatie het geval is. Als gevolg daarvan wordt in het Pannerdensch Kanaal een waterstanddaling van 10 cm gerealiseerd.
4. Het projectplan wordt uitgevoerd in het kader van de Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier (hierna: PKB). In de PKB wordt het uitgangspunt van rivierverruiming voor hoogwaterbescherming langs de rivieren uitgewerkt in concrete maatregelen op aangewezen locaties langs de Rijntakken. In de Waterwet is vastgelegd dat de waterkeringen langs de Rijntakken een maatgevende waterafvoer van 16.000 m³/s bij Lobith veilig moeten kunnen keren. Om dit te bereiken is onder meer de aanpassing van het waterstaatswerk het Pannerdensch Kanaal door middel van verlaging van de zomerkade Scherpekamp noodzakelijk. De meeste maatregelen die hun grondslag vinden in de PKB zijn reeds uitgevoerd. De in onderhavige zaak aan de orde zijnde kadeverlaging is een van de laatste nog te treffen maatregelen om de doelstelling van de Waterwet te behalen.
De verzoeken
5. Ter zitting heeft [appellante sub 1] gesteld dat zij uitsluitend op eigen naam beroep heeft ingesteld tegen het projectplan en de uitvoeringsbesluiten. De andere personen die in haar beroepschrift worden genoemd als mede-appellanten, hebben volgens [appellante sub 1] geen zienswijzen naar voren gebracht tegen de onderscheidenlijke ontwerpbesluiten en hebben niet beoogd beroep in te stellen.
6. [appellante sub 1] woont op het perceel [locatie 1] in Angeren, op een afstand van ongeveer 2,5 km tot het projectplangebied. Het perceel van [appellante sub 1] is binnendijks gesitueerd, op een afstand van ongeveer 550 m ten westen van de winterdijk.
[appellant sub 2] en anderen wonen aan het [locatie 2] en [locatie 3] in Huissen. Deze gronden liggen buitendijks (op een terp), op een afstand van ongeveer 3,5 km ten noordwesten van het projectplangebied.
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen kunnen zich niet verenigen met de beoogde verlaging van de zomerkade Scherpekamp, omdat zij vrezen dat deze maatregel niet effectief zal zijn en juist leidt tot een groter risico op een calamiteit en ernstige wateroverlast.
7. Verweerders hebben het voornemen om op korte termijn een aanvang te nemen met de feitelijke uitvoering van het project. De werkzaamheden starten medio 2017 en duren ongeveer drie maanden. Gelet hierop hebben verzoekers een spoedeisend belang bij de verzochte schorsing van het projectplan en de uitvoeringsbesluiten.
8. Wat betreft het betoog van verweerders dat [appellante sub 1] geen belanghebbende is bij het projectplan en de uitvoeringsbesluiten, nu zij binnendijks woont en deze besluiten geen gevolgen hebben voor de binnendijks gelegen gronden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het staat vast dat de verlaging van de zomerkade hydraulische effecten heeft voor het gebied ten westen van de zomerkade tot de winterdijk. Hoewel de kadeverlaging tot doel heeft de waterveiligheid ter plaatse - en meer in het algemeen: langs de Rijntakken - te vergroten kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat de verlaging van de zomerkade kan leiden tot een groter risico op een overstroming of wateroverlast binnendijks. Gelet op de ligging van Angeren direct ten westen van de winterdijk is het derhalve mogelijk dat [appellante sub 1] gevolgen ondervindt van de bestreden besluiten. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat [appellante sub 1] uitsluitend vanwege de omstandigheid dat zij binnendijks woont, niet geraakt wordt door het projectplan en de uitvoeringsbesluiten. De vraag of [appellante sub 1] zich in voldoende mate onderscheidt om een persoonlijk belang aan te kunnen nemen zal, indien daartoe aanleiding bestaat, worden beantwoord in de bodemprocedure.
9. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen bestrijden de onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan het projectplan. Volgens verzoekers zijn de uitgangspunten van het verrichte onderzoek ondeugdelijk, althans onvolledig. In dit verband is volgens hen van belang dat de onderzoeken zijn verricht door commerciële adviesbureaus. Verweerders hebben ten onrechte geen gebruik gemaakt van de eigen expertise van de betrokken instanties, waaronder Rijkswaterstaat, en het kennisinstituut Deltares dat over een hoge mate van deskundigheid beschikt en een (meer) onafhankelijke positie inneemt dan de geraadpleegde commerciële bureaus. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat in het bijzonder de conclusies over de gevolgen van het projectplan voor de inundatie van de uiterwaarden, kweloverlast en de gevaren van ijsgang onjuist zijn. Het projectplan leidt volgens hen tot een ernstige toename van de kweleffecten, ook binnendijks, en in het bijzonder langs de Nederrijn, Lek en IJssel. De kadeverlaging heeft voorts tot gevolg dat de overstromingsfrequentie van het gebied tot de winterdijk aanmerkelijk zal toenemen. Ook leidt het projectplan tot ernstige veiligheidsrisico’s vanwege ijsgang, aldus [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen.
10. De voorzieningenrechter overweegt dat aan het projectplan en de uitvoeringsbesluiten omvangrijke onderzoeksrapporten ten grondslag zijn gelegd van commerciële adviesbureaus. Dit betreft onder meer de rapporten "Rivierkundige beoordeling" van september 2016 en "Rivierkundige effectbepaling met het BenO2015 model" van april 2017, beide opgesteld door HKV, het rapport "Geohydrologisch onderzoek kwel bij de uiterwaardvergraving Huissensche Waarden" van 7 juni 2016 van Inpijn Blokpoel en de notitie "Advies over kwelbezwaar naar aanleiding van zienswijze" van Movares van 24 maart 2017. Verzoekers hebben de onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan het projectplan bestreden, in het bijzonder wat betreft de hiervoor in 9 genoemde onderwerpen. Een rapport van een tegenonderzoek hebben verzoekers niet overgelegd. De voorlopige voorzieningprocedure leent zich niet voor een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden, nu het geschil voornamelijk betrekking heeft op de technische aspecten van het project en een beoordeling daarvan nader onderzoek vergt. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van de beroepen van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen door de Afdeling, de thans voorliggende besluiten moeten worden geschorst, worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging. Nu het zowel verzoekers als verweerders gaat om de waterveiligheid, is het in het kader van de te verrichten belangenafweging evenwel niet mogelijk om geheel voorbij te gaan aan de vraag of aanleiding bestaat bij voorbaat de deugdelijkheid van de aan het projectplan ten grondslag gelegde onderzoeken in twijfel te trekken.
11. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verrichte onderzoeken onjuist of onvolledig zijn, uitsluitend vanwege de omstandigheid dat deze zijn opgesteld door commerciële adviesbureaus. De handelwijze waarbij een initiatiefnemer - in dit geval de overheid - het benodigde onderzoek uitbesteedt aan private adviesbureaus is niet ongebruikelijk. In hetgeen verzoekers inhoudelijk hebben aangevoerd tegen de rapporten ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het verrichte onderzoek naar de gevolgen van de kadeverlaging voor de waterveiligheid zodanige gebreken of leemtes in kennis bevat dat verweerders dit onderzoek niet in redelijkheid aan de bestreden besluiten ten grondslag hebben mogen leggen. Dit oordeel is niet alleen ingegeven door de omstandigheid dat het onderzoek is verricht door adviesbureaus die in beginsel ter zake deskundig geacht dienen te worden, maar ook door de omstandigheid dat in het kader van de voorlopige voorzieningprocedure verweerders zich hebben gewend tot het, ook door verzoekers als in hoge mate deskundig aangemerkte, kennisinstituut Deltares. Verweerders hebben Deltares verzocht om een beoordeling van de beroepsgronden van verzoekers. In reactie hierop heeft Deltares op 3 juli 2017 een memo uitgebracht. Uit dit memo volgt dat Deltares de conclusies die ten grondslag zijn gelegd aan het projectplan en de uitvoeringsbesluiten, wat betreft de hiervoor in 9 genoemde onderwerpen, onderschrijft. De kweleffecten vanwege de verlaging van de zomerkade zijn volgens Deltares gering en leiden niet tot een wezenlijke verslechtering ten opzichte van de bestaande situatie. De inundatiefrequentie wijzigt van (gemiddeld) eens in de 75 jaar naar eens in de 73,5 jaar. Deze toename van de inundatiefrequentie is volgens Deltares verwaarloosbaar. Veiligheidsrisico’s vanwege ijsgang zijn volgens Deltares ter plaatse aanwezig, maar de kadeverlaging heeft geen noemenswaardige gevolgen voor de ijsgang ten opzichte van de situatie waarin de kade niet wordt verlaagd.
12. Gelet op de beschikbare onderzoeksrapporten en de inhoud van het memo van Deltares komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de beoogde kadeverlaging op betrekkelijk korte termijn - tot de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak - zal leiden tot een onaanvaardbaar veiligheidsrisico voor verzoekers of anderszins tot ernstige (water)overlast. Om deze reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van [appellante sub 1] en [appellant sub 2] en anderen bij de door hen verzochte voorlopige voorziening minder zwaar weegt dan het belang van verweerders om - tijdig - te voldoen aan de in de Waterwet vastgestelde norm voor de waterveiligheid bij een maatgevende waterafvoer bij Lobith van 16.000 m³/s. In dit verband komt ook betekenis toe aan de omstandigheid dat de beoogde kadeverlaging deel uitmaakt van een omvangrijk programma van maatregelen, gericht op het behalen van genoemde doelstelling. Het projectplan dient in zoverre niet uitsluitend een plaatselijk belang. In het kader van de belangenafweging neemt de voorzieningenrechter voorts de omstandigheid in aanmerking dat verweerders aannemelijk hebben gemaakt dat de verlaging van de zomerkade geen onomkeerbare handeling betreft. Niet in geschil is dat de zomerkade (weer) kan worden verhoogd tot haar oorspronkelijke hoogte. Wat betreft het betoog van verzoekers dat een jonge dijk tijd nodig heeft om "aan te sterken", zodat een opnieuw verhoogde zomerkade niet direct bestand zal zijn tegen een hoge waterstand, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerders hebben toegelicht dat technieken beschikbaar zijn om de macrostabiliteit van de verhoogde zomerkade te borgen. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van zo genoemd geotextiel.
Conclusie
13. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Milosavljević
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2017
739.