201703805/2/R2.
Datum uitspraak: 28 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], beiden wonend te Cothen, gemeente Wijk bij Duurstede,
en
de raad van de gemeente Wijk bij Duurstede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "De Kamp 5-7 te Cothen" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] beroep ingesteld.
Voorts hebben [verzoekers] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Weveo Holding B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2017, waar de raad, vertegenwoordigd door E. Harleman, is verschenen. Voorts is Weveo Holding B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], ter zitting gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het bestemmingsplan "De Kamp 5-7 te Cothen" voorziet in de mogelijkheid om binnen een bestaand kantoorpand vier woningen te realiseren en een nieuwe vrijstaande woning ernaast te bouwen op de percelen De Kamp 5-7 in Cothen. [verzoekers] wonen ten noordwesten van het plangebied aan onderscheidenlijk [locatie A] en [locatie B].
3. De raad bestrijdt dat sprake is van spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, omdat het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
3.1. De voorzieningenrechter overweegt dat Weveo Holding B.V. desgevraagd te kennen heeft gegeven zo snel mogelijk een omgevingsvergunning aan te willen vragen en de woningen te willen realiseren. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang gegeven. Dat het plan volgens de raad in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening doet hier niet aan af. Voor de vraag of spoedeisend belang aanwezig is, is immers van belang of onomkeerbare gevolgen kunnen optreden ten gevolge van de inwerkingtreding van het plan. Dat is hier het geval.
4. Hetgeen [verzoekers] aanvoeren komt erop neer dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat daarbij is gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij stellen dat het gemeentebestuur in vergelijkbare situaties heeft besloten geen planologische medewerking te verlenen, maar dat het gemeentebestuur altijd medewerking verleent aan de initiatieven van [gemachtigde] en zijn bedrijven. [verzoekers] wijzen onder meer op het bestemmingsplan "Zuidwijk" dat door de raad niet is vastgesteld wegens het gebrek aan draagvlak. Ook voor het voorliggende plan ontbreekt draagvlak volgens [verzoekers]. Voorts heeft het gemeentebestuur in eerste instantie te kennen gegeven geen voorstander te zijn van de plannen van [gemachtigde] voor de percelen De Kamp 5-7. Door het plan desondanks vast te stellen heeft de raad volgens [verzoekers] gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel. Ook overigens heeft het gemeentebestuur zich volgens hen herhaaldelijk niet onpartijdig opgesteld en niet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht genomen.
4.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in de onderhavige procedure alleen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Kamp 5-7 te Cothen voorligt".
Voor zover [verzoekers] onder verwijzing naar het niet vastgestelde bestemmingsplan "Zuidwijk" betogen dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel overweegt de voorzieningenrechter dat die situatie zodanig verschilt met de hier aan de orde zijnde situatie dat op voorhand niet aannemelijk is dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarbij is van belang dat het bestemmingsplan "Zuidwijk" zou voorzien in de bouw van een woonwijk.
Over het betoog van [verzoekers] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat geen bestemmingplan zou worden vastgesteld dat de ontwikkeling mogelijk maakt waarin het voorliggende plan voorziet. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
De voorzieningenrechter ziet verder geen voor het voorliggende besluit relevant verband met andere besluiten van het gemeentebestuur. Niet is gebleken van zodanige gebreken in de besluitvorming dat het plan reeds daarom voor schorsing in aanmerking komt.
5. [verzoekers] vrezen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare schaduwhinder ter plaatse van hun woningen. Zij stellen dat bij de bezonningsstudie is uitgegaan van verkeerde bouwhoogten. Volgens [verzoekers] wordt in de studie een hoogte van 8,8 m genoemd, terwijl uit de metingen blijkt dat is uitgegaan van 8,3 m.
5.1. Ten behoeve van de vaststelling van het plan is een bezonningsstudie uitgevoerd waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Bezonningsstudie De Kamp - Cothen" van adviesbureau BügelHajema van 12 november 2015 (hierna: de bezonningsstudie). De conclusie van de bezonningsstudie is dat de schaduw van de vrijstaande woning de gevels van de woningen op de aangrenzende percelen niet bereikt. De schaduw valt niet over de achtertuinen van deze percelen op momenten dat een achtertuin veel wordt gebruikt, omdat het schaduweffect voornamelijk aanwezig is in de ochtenden in de maanden september tot en met maart. Deze schaduw is verder nooit langer dan twee uur aanwezig, zo staat in de bezonningsstudie.
5.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat voor de vrijstaande woning een maximale bouwhoogte van 8 m geldt. Het plan biedt geen mogelijkheden om van deze maximale hoogte af te wijken. In de bezonningsstudie staat niet van welke bouwhoogte is uitgegaan. Gelet op de in de bezonningsstudie afgebeelde woning met twee bouwlagen en een kap acht de voorzieningenrechter het op voorhand echter niet aannemelijk dat van zodanig lagere bouwhoogten is uitgegaan dat het onderzoek over het schaduweffect niet representatief is.
6. [verzoekers] betogen dat geen behoefte bestaat aan de voorziene woningen. Volgens hen voorziet het plan, anders dan de raad stelt, niet in de bouw van starterswoningen, maar van eengezinswoningen. De vier appartementen in het voormalig kantoorpand zullen namelijk een woonoppervlak krijgen van ongeveer 120 m² in plaats van de in de nota van zienswijze genoemde 105 m². [verzoekers] wijzen erop dat in de nota van zienswijzen staat dat er een overschot is aan eengezinswoningen.
6.1. De raad stelt dat de vier woningen een woonoppervlak van 105 m² zullen krijgen, rekening houdend met het schuine dak. De woningen zijn gelet op dit oppervlak starterswoningen, aldus de raad. Alle voorziene woningen passen volgens de raad in de gemeentelijke woonvisie, omdat behoefte bestaat aan gedifferentieerde nieuwbouw.
6.2. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de toelichting van de raad over het woonoppervlak te twijfelen en acht het standpunt van de raad dat bij een woonoppervlak van 105 m² in dit gebied doorgaans sprake is van starterswoningen niet onredelijk.
Voor zover in de gemeente Wijk bij Duurstede een overschot bestaat aan eengezinswoningen overweegt de voorzieningenrechter dat in de plantoelichting staat dat het plan past in de gemeentelijke ontwerp-Woonvisie 2016-2021, omdat verschillende type woningen worden gebouwd voor verschillende doelgroepen. Voorts staat in de plantoelichting dat het plan voorziet in een kleinschalige woningbouwopgave binnen de kern van Cothen, waarbij inbreiding voor uitbreiding gaat. De voorzieningenrechter ziet gelet hierop geen aanleiding voor de verwachting dat de bouw van één vrijstaande woning zal leiden tot een zodanig onaanvaardbare ruimtelijke situatie dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
7. [verzoekers] stellen dat bij het onderzoek naar de verkeerssituatie is uitgegaan van verkeerde gegevens. De voorzieningenrechter ziet in deze niet nader onderbouwde stelling geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8. De slotsom is dat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Vletter
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2017
653.