201704853/2/R6.
Datum uitspraak: 28 juli 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Goirle,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Goirle,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 april 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Thomas van Diessenstraat-Kloosterstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld. Voorts heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft Woonstichting Leystromen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] en Leystromen hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 juli 2017, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. S.W.C. Bonnet, advocaat in Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door J.L.R.E.M. Ludwig, is verschenen. Voorts is ter zitting Leystromen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting het verweerschrift in het geding gebracht.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in de bouw van een wooncomplex met maximaal achttien appartementen op het perceel kadastraal bekend gemeente Goirle, sectie B, nummers 6078 (gedeeltelijk) en 6963, op de hoek van de Thomas van Diessenstraat en de Kloosterstraat te Goirle (hierna: het perceel). Beoogd is om deze appartementen te verhuren en daarbij zorg te verlenen aan jongeren met een beperking. [verzoeker] woont in een monumentale woning aan de Kloosterstraat 12 direct ten zuidwesten van het plangebied. Hij vreest met name voor een daling van de monumentale waarde en daarmee de financiële waarde van zijn pand. [verzoeker] beoogt met zijn verzoek mogelijke onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
3. [verzoeker] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met de monumentale waarde van zijn woning. Hij voert aan dat het plan voorziet in een te grote bouwhoogte en dat het bouwvlak te dicht op zijn woning is gesitueerd. [verzoeker] wijst op de adviezen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (hierna: RDMZ) van 6 juli 2006 en diens opvolger, de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (hierna: RACM) van 12 maart 2007 over een eerder bouwplan voor het wooncomplex uit 2006. Hierin wordt geadviseerd om de bebouwing op het perceel op een gepastere afstand te bouwen tot de monumentale woning om de vrijstaande ligging daarvan te behouden. De in het plan voorziene bouwmogelijkheden verschillen volgens [verzoeker] te weinig met het bouwplan uit 2006. Het advies van de welstandscommissie dat met betrekking tot het nieuwe bouwplan is uitgebracht, is volgens [verzoeker] te summier en had niet in deze vorm aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd.
[verzoeker] voert verder aan dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat, in de vorm van schaduwhinder en een beperking van zijn vrije uitzicht en privacy. Ook leidt het plan volgens [verzoeker] tot een aantasting van het bestaande groen op zijn perceel. Volgens hem is verder niet gebleken van een noodzaak tot het bouwen van 18 woningen.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de monumentale waarde van de woning van [verzoeker]. De raad stelt dat in het advies van de RACM staat dat het aan de welstandscommissie is om in overleg met de ontwerper naar een passende oplossing te zoeken voor een goede inpassing van het ontwerp in de omgeving, waarbij recht wordt gedaan aan het monumentale karakter van de woning van [verzoeker]. Met inachtneming van de adviezen van de RDMZ en de RACM is het bouwplan aangepast. Het advies van de welstandscommissie van 24 mei 2016 over het huidige bouwplan is positief en de inhoud ervan is volgens de raad deugdelijk. Ter zitting heeft de raad opgemerkt dat het advies niet summier is, maar juist relatief uitgebreid, aangezien in dergelijke adviezen doorgaans wordt volstaan met een enkele goed- of afkeuring.
3.2. Het plangebied grenst aan de zuid- en oostzijde aan het perceel van [verzoeker]. Het bouwvlak loopt aan de zuidzijde over een lengte van ongeveer 13 m gelijk aan de plangrens. Het overige deel van het bouwvlak, met een lengte van ongeveer 10 m, ligt op een afstand van ongeveer 3 m tot de plangrens. Ter zitting is vast komen te staan dat de afstand van de woning van [verzoeker] tot de perceelsgrens aan de noordzijde van zijn woning ongeveer 1 m bedraagt. Het bouwvlak loopt aan de oostzijde over een lengte van ongeveer 6 m gelijk aan de plangrens. Binnen het bouwvlak geldt een maximale bouwhoogte van 9 m. Aan een strook grond met een lengte van ongeveer 15 m die grenst aan de oostzijde van het perceel van [verzoeker] is de aanduiding "bijgebouwen" toegekend. Binnen deze strook grond geldt een maximale bouwhoogte van 3,7 m.
3.3. In het advies van de RDMZ over het bouwplan uit 2006 staat dat de bebouwing op geringe afstand van de monumentale woning van [verzoeker] is gesitueerd en zodanig hoog en volumineus is, dat de woning lijkt te worden verdrongen en dat de monumentale uitstraling ervan in de verdrukking raakt. In het advies van de RACM over dit bouwplan staat dat het bouwplan de monumentale woning in omvang overschaduwt, waardoor het vrij liggende karakter verdwijnt en de woning in zijn monumentale uitstraling direct wordt aangetast. Het gaat erom, zo staat in het advies van de RACM, de nieuwbouw zodanig te ontwerpen en te situeren dat het aspect van de vrije ligging van de woning in stand blijft. Dit kan door de nieuwbouw op gepaste afstand te plaatsen en de hoogte van de nieuwbouw te beperken en anderzijds kunnen daarbij de architectuur of bijvoorbeeld het verder terugleggen van de rooilijn een rol spelen. De RACM geeft daarbij niet aan welke afstanden in combinatie met de bouwhoogte acceptabel zijn. Het is volgens de RACM de rol van de welstandscommissie om in overleg met de ontwerper naar een passende oplossing voor een goede inpassing van het ontwerp te zoeken waarbij recht wordt gedaan aan het monumentale karakter van de woning van [verzoeker]. Naar aanleiding van de adviezen van de RDMZ en de RACM is het huidige bouwplan ten opzichte van het bouwplan uit 2006 in die zin gewijzigd dat de bouwhoogte met 1 m is verlaagd, de bebouwing gedeeltelijk verder van de perceelsgrens is gesitueerd en de rooilijn is teruggelegd. In het advies van de welstandscommissie over het huidige bouwplan staat dat de monumentale waarde van de woning van [verzoeker] niet onevenredig wordt geschaad. De positie van de voorziene bebouwing naast deze woning wordt goed voorstelbaar gevonden.
3.4. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hier niet een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voorligt, maar het bestemmingsplan. Dit betekent dat de vraag of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, thans niet voorligt. Het hier voorliggende bestemmingsplan biedt echter wel het planologische kader voor het wooncomplex en legt de bouwhoogte en de situering door middel van het bouwvlak vast.
Blijkens het bestreden besluit en de toelichting van de raad ter zitting heeft hij bij de vaststelling van het plan de genoemde adviezen van de RDMZ en de RACM willen opvolgen en rekening willen houden met de vrije ligging van de woning van [verzoeker]. De voorzieningenrechter is er op voorhand echter niet van overtuigd dat na het realiseren van de voorziene bebouwing nog steeds sprake is van een zodanig vrije ligging van de woning van [verzoeker] dat de monumentale waarde daarvan behouden kan blijven. Daarbij is met name van belang dat een groot deel van het bouwvlak nog steeds ligt op de perceelsgrens en een deel daarvan op een afstand van 3 m tot de perceelsgrens. Daarmee is de kortste afstand van het bouwvlak tot de woning van [verzoeker] 4 m. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is vooralsnog niet inzichtelijk gemaakt dat het plan ondanks deze afstand en de maximaal toegestane bouwhoogte van 9 m niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de monumentale waarde van de woning van [verzoeker]. De verwijzing van de raad naar het advies van de welstandscommissie acht de voorzieningenrechter daarvoor in dit geval, mede gelet op de inhoud van dit advies, onvoldoende motivering. Daarbij is onder meer van belang dat in dit advies niet is ingegaan op de vraag of bij de door het plan mogelijk gemaakte bebouwing nog steeds sprake is van een vrij liggend karakter van de woning van [verzoeker].
4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen en gelet op de betrokken belangen aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter voorts dat de behandeling van de hoofdzaak naar verwachting op 12 oktober 2017 zal kunnen plaatsvinden.
5. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Goirle van 11 april 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Thomas van Diessenstraat-Kloosterstraat";
II. veroordeelt de raad van de gemeente Goirle tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Goirle aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Vletter, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Vletter
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2017
653.