ECLI:NL:RVS:2017:2068

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
201607279/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra uren rechtsbijstand in verband met juridische en feitelijke complexiteit

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 september 2016. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om extra uren rechtsbijstand door de raad voor rechtsbijstand, gedaan op 3 november 2015. De raad heeft de aanvraag afgewezen op de grond dat de zaken niet juridisch en feitelijk complex genoeg waren om extra uren toe te kennen. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd in haar uitspraak, waarop [appellant] in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 14 juni 2017 heeft [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Smit, zijn standpunt toegelicht. Hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de raad zijn aanvraag in redelijkheid had mogen afwijzen. [appellant] stelde dat de zaken feitelijk complex waren door de meerdere tenlasteleggingen en de omvang van het dossier, en juridisch complex vanwege de deelnemingsvormen in het Wetboek van Strafrecht. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank en de raad zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de zaken niet zodanig complex waren dat extra uren rechtsbijstand moesten worden toegekend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat de omstandigheden die hij aanvoerde, voldoende waren om de aanvraag voor extra uren te rechtvaardigen. De beslissing van de raad om de aanvraag af te wijzen werd derhalve bekrachtigd. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201607279/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 september 2016 in zaak nr. 16/3238 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2015 heeft de raad een aanvraag om toekenning van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant], afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant]  daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.G.J. Smit, advocaat te Rotterdam, en de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Op 30 oktober 2015 heeft mr. Smit, advocaat, een aanvraag ingediend om toekenning van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] in een tweetal strafzaken. Bij het besluit van 3 november 2015, als gehandhaafd bij het besluit op bezwaar, heeft de raad de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat de zaken juridisch en feitelijk complex zijn.
De rechtbank heeft de raad gevolgd in dit standpunt.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad zijn aanvraag om extra uren in redelijkheid heeft mogen afwijzen. Hij voert daartoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het gaat om twee gevoegde strafzaken. In de eerste strafzaak is hem ten laste gelegd dat hij een verboden middel aanwezig had en in de tweede strafzaak is hem ten laste gelegd dat hij diefstal zou hebben gepleegd. De zaken zijn feitelijk complex, omdat hem meerdere feiten ten laste zijn gelegd, het dossier omvangrijk is en er meerdere verdachten zijn. Daarnaast ontkennen de verdachten, zodat het noodzakelijk is om tegenbewijs te leveren. De zaken zijn juridisch complex, omdat onderzocht moet worden in hoeverre zich één of meerdere van de deelnemingsvormen als bedoeld in de artikelen 47 tot en met 54a van het Wetboek van Strafrecht voordoen, aldus [appellant].
3.1.    Uitgangspunt van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: het Bvr) is dat de zaak binnen het forfait dat voor die zaak is bepaald, wordt afgehandeld. Dit betekent dat, gegeven het forfaitaire karakter van het stelsel van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, niet iedere overschrijding van het aantal verleende uren tot honorering van een aanvraag om vergoeding van extra uren behoeft te leiden. Bij de beantwoording van de vraag of de aanvraag ziet op een bewerkelijke zaak heeft de raad beslissingsruimte.
3.2.    Het is aan [appellant], als aanvrager van de extra uren, om aannemelijk te maken dat de zaken zodanig feitelijk en/of juridisch complex zijn, dat niet kan worden verwacht dat alle werkzaamheden binnen het forfait worden verricht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft daartoe met juistheid overwogen dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de zaken niet zodanig juridisch complex zijn dat om die reden extra uren moeten worden toegekend. In dit verband heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant] genoemde rechtsvraag, te weten in hoeverre zich één of meerdere van de deelnemingsvormen voordoen, geen uitzonderlijke vraag is die in soortgelijke zaken zelden voorkomt. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde omstandigheden, te weten dat er op de tenlastelegging meerdere strafbare feiten staan vermeld, dat er een omvangrijk dossier met betrokkenheid van meerdere verdachten en getuigen is opgebouwd, dat de verdachten hebben ontkend en er meerdere (regie)zittingen zijn geweest, de zaken zodanig feitelijk complex hebben gemaakt dat extra uren hadden moeten worden toegekend. In dit verband heeft de rechtbank terecht, in navolging van de raad, overwogen dat de enkele opsomming van omstandigheden daarvoor onvoldoende is.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Van den Broek    w.g. Nales
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
680. BIJLAGE
Wettelijk kader
De relevante bepalingen van het Bvr luiden:
Artikel 14
"Aan een strafzaak wordt het aantal uren toegekend dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak is bepaald."
Artikel 22
"1. Ten aanzien van strafzaken die in de bijlage zijn aangemerkt als strafrecht verdachten wordt:
a. indien in een strafzaak de tijdsbesteding aan de verlening van rechtsbijstand uitgaat boven het aantal uren dat gelijk is aan drie maal het aantal uren dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak of op grond van artikel 15 is bepaald, voor elk uur waarin boven voornoemde grens rechtsbijstand wordt verleend, 0,955 punt toegekend, mits het bestuur de begroting van de tijdsbesteding voor de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van artikel 31, heeft goedgekeurd.
[…]"
Artikel 31
"1. In afwijking van het eerste lid van artikel 28 dient de rechtsbijstandverlener bij het bereiken van de in de
artikelen 13 en 22 bedoelde tijdgrens een aanvraag in bij het bestuur tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Tegelijkertijd legt hij een begroting over met betrekking tot de tijdsbesteding van de naar verwachting nog te verrichten werkzaamheden.
2. Het bestuur stemt geheel of gedeeltelijk in met de begroting, bedoeld in het eerste lid, indien het van oordeel is dat de rechtsbijstand doelmatig wordt verleend.
[…]"
Bij de toepassing van artikel 31 van het Bvr hanteert de raad beleid dat is neergelegd in de op de website van de raad (kenniswijzer.rvr.org) gepubliceerde ‘Werkinstructie toekennen aanvraag extra uren’. In paragraaf 2.2 is het volgende vermeld:
"Het criterium ‘doelmatig’ is in het Bvr 2000 gekoppeld aan de ‘feitelijke en/of juridische complexiteit’ van de zaak. […]
Je spreekt van een bewerkelijke zaak, als sprake is van een omvangrijk juridisch relevant feitencomplex, waardoor niet verwacht kan worden dat alle rechtsbijstand binnen de forfaitaire tijdgrens kan worden verleend.
Feitelijke complexiteit moet objectief vast te stellen zijn in vergelijking met een soortgelijke zaak. Bijvoorbeeld uitvoerige inhoudelijke correspondentie, een bijzonder en/of langdurig procesverloop met een groot aantal zittingen of noodzakelijk overleg met een deskundige.
Je neemt geen bewerkelijkheid van de zaak aan als uitsluitend wordt verwezen naar het aantal aan de zaak bestede uren, omvang van het dossier of naar factoren die herleidbaar zijn tot de persoon(lijkheid) van de rechtzoekende of de wederpartij. Bijvoorbeeld maatschappelijke of culturele achtergrond, taalproblemen, gebruik van een tolk, psychische stoornis of een onverzoenlijke houding. Deze factoren maken de zaak wel intensief, maar niet feitelijk complex. […]
Er is sprake van juridische complexiteit als er bijzondere rechtsvragen zijn, die zelden voorkomen in soortgelijke zaken. De tijd die bij bijzondere rechtsvragen wordt besteedt aan studie van specifiek op de zaak toegespitste literatuur, wet- en regelgeving en jurisprudentie komt voor vergoeding in aanmerking.
De advocaat moet aantonen dat sprake is van een bijzondere rechtsvraag, omdat in die zaak geen of beperkte jurisprudentie aanwezig is én de wetgeving onduidelijk is, of omdat nieuwe Nederlandse wetgeving getoetst moet worden aan Europese wetgeving.
Studie in verband met het actueel houden van kennis komt niet voor vergoeding in aanmerking. Dit kan gaan om nieuwe wetgeving, maar ook om ophalen van juridische kennis. […]
Juridische complexiteit van een zaak moet ook objectief vast te stellen zijn. Het enkel ontbreken van deskundigheid van de advocaat, waardoor hij meer tijd aan de zaak moet besteden, maakt de zaak niet juridisch complex c.q. bewerkelijk."
In de Werkinstructies Extra uren-Strafzaken is in paragraaf 2 het volgende vermeld:
"De criteria voor bewerkelijkheid, die in het algemene deel zijn genoemd, gelden ook voor strafzaken. Hierna wordt specifiek de feitelijke complexiteit van een strafzaak nader ingevuld.
Je beoordeelt de feitelijke complexiteit in een strafzaak aan de hand van de volgende omstandigheden:
1. omvang van het dossier in relatie tot het aandeel dat verdachte daar in heeft;
2. omvang van de getuigenverhoren en de daarmee gelijkgestelde werkzaamheden, zoals descente en Oslo-confrontatie;
3. omvang en aard van de feiten op de dagvaarding;
4. proceshouding verdachte en medeverdachten;
5. hoeveelheid zittingen waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld;
6. grootschalige inzet van het opsporingsapparaat
7. tenlastelegging lidmaatschap van criminele organisatie;
8. verzwarende omstandigheden.
Een strafzaak kan feitelijk complex zijn, als drie of meer van de bovenstaande omstandigheden van toepassing zijn. Het is aan de advocaat om dit te motiveren en aannemelijk te maken."