201605583/2/R1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Oosterwolde, gemeente Oldebroek,
en
de raad van de gemeente Oldebroek,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:672, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin geconstateerde gebrek in het besluit van 2 juni 2016 te herstellen. Bij brief van 24 mei 2017 heeft de raad aan het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1]" een nadere motivering ten grondslag gelegd. [appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak van 15 maart 2017 overwogen dat het besluit van 2 juni 2016 niet op de vereiste deugdelijke motivering berust, voor zover niet inzichtelijk is gemaakt waarom het plan er volgens de raad niet toe leidt dat de oppervlakte van de gesloopte, voormalig agrarische bebouwing aan de [locatie 2] bij twee ruimtelijke ontwikkelingen is betrokken en dat is voldaan aan het vereiste dat maximaal 50% van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen mag worden teruggebouwd. Het plan is dan ook in zoverre vastgesteld in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Om die reden is het beroep gegrond en dient het besluit te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel beoordelen of de rechtsgevolgen ervan in stand kunnen blijven en overweegt daartoe als volgt.
2. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het in het besluit van 2 juni 2016 geconstateerde gebrek te herstellen. Daartoe diende de raad, binnen 16 weken na verzending van de tussenuitspraak, dit besluit alsnog toereikend te motiveren, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft de raad bij brief van 24 mei 2017 het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1]" nader gemotiveerd. De raad heeft in de brief in de eerste plaats uiteengezet waarom het plan er volgens hem niet toe leidt dat de oppervlakte van de gesloopte, voormalig agrarische bebouwing aan de [locatie 2] bij twee ruimtelijke ontwikkelingen is betrokken. Hiertoe heeft de raad naar voren gebracht dat het besluit van 14 april 2015 tot verlening van een omgevingsvergunning voor de realisering van een woning en een bijgebouw op het perceel [locatie 2] is genomen op basis van het voor die locatie geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2007". In dat plan zijn aan het perceel [locatie 2] onder meer de bestemming "Wonen - 3" en de aanduiding "maatvoering - maximaal aantal wooneenheden: 2" toegekend. Volgens de raad brengt dit met zich dat de verlening van de vergunning - los van de sloop van het voormalig agrarische gebouw dat op het perceel aanwezig was - conform het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" heeft plaatsgevonden.
De raad geeft voorts te kennen dat, zoals in de tussenuitspraak reeds aan de orde is geweest, tussen [persoon A] - die op het perceel [locatie 1] een woning wenst te realiseren - en de eigenaar van het perceel [locatie 2] een overeenkomst is gesloten omtrent de aankoop en de sloop van het voormalig agrarische gebouw aan de [locatie 2]. Mede naar aanleiding van deze overeenkomst heeft het gemeentebestuur aan [persoon A] laten weten medewerking te verlenen aan de realisering van een woning aan de [locatie 1]. [persoon A] is vervolgens op eigen risico tot sloop van het voormalig agrarische gebouw aan de [locatie 2] overgegaan alvorens de bestemmingsplanprocedure ten behoeve van de woning aan de [locatie 1] was afgerond. Vervolgens is uitvoering gegeven aan de verleende omgevingsvergunning ten behoeve van de realisering van een woning en een bijgebouw op het perceel [locatie 2]. De woning die in dat verband aan de [locatie 2] wordt gerealiseerd, is in ieder geval deels gesitueerd op de plaats waar eerder het voormalig agrarische gebouw aanwezig was.
4. [appellant] heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat de sloop van de voormalig agrarische bebouwing aan de [locatie 2] feitelijk twee doelen dient. Enerzijds is de oppervlakte van het gesloopte gebouw betrokken bij de toepassing van het functieveranderingsbeleid ten behoeve van de realisering van een woning aan de [locatie 1]. Anderzijds zou de bebouwing hoe dan ook zijn gesloopt om de realisering van de woning en het bijgebouw op een optimale locatie op het perceel [locatie 2] - namelijk op de plek waar eerder het voormalig agrarisch gebouw aanwezig was - mogelijk te maken. Volgens [appellant] is deze gang van zaken in strijd met het functieveranderingsbeleid. [appellant] betoogt voorts dat de raad in zijn brief heeft gesteld dat de omgevingsvergunning ten behoeve van de realisering van een nieuwe woning met bijgebouw op het perceel [locatie 2] is verleend om deze gebouwen te vervangen. Van vervanging is kan echter geen sprake zijn, omdat het voormalig agrarische gebouw reeds is gesloopt.
5. De Afdeling overweegt dat - zoals in de tussenuitspraak reeds is geoordeeld - het functieveranderingsbeleid er niet aan in de weg staat dat de oppervlakte van het voormalig agrarische gebouw aan de [locatie 2] wordt betrokken bij de vaststelling van het plan op grond waarvan aan de [locatie 1] een woning kan worden gerealiseerd, mits komt vast te staan dat de sloop van dat gebouw niet tevens essentieel is voor het mogelijk maken van een andere ruimtelijke ontwikkeling in de vorm van een woning en een bijgebouw op het perceel [locatie 2].
De Afdeling stelt vast dat aan het perceel [locatie 2] in het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" de bestemming "Wonen - 3" is toegekend, alsmede de aanduiding "maatvoering - maximaal aantal wooneenheden: 2". Dat brengt met zich dat op grond van dat bestemmingsplan op het perceel twee woningen aanwezig mogen zijn. Tevens zijn gronden met de bestemming "Wonen - 3" ingevolge artikel 44, lid 44.1, onder b, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" mede bestemd voor bijgebouwen. Omdat de vergunning voor de woning en het bijgebouw aan het perceel [locatie 2] op grond van dit bestemmingsplan kon worden en is verleend, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de sloop van het voormalig agrarische gebouw voor die verlening niet relevant is.
Hieraan doet niet af dat het voormalig agrarische gebouw volgens [appellant] hoe dan ook zou zijn gesloopt om plaats te maken voor de nieuwe woning aan de [locatie 2]. De vergunningverlening staat immers geheel los van de aan- of afwezigheid van het voormalig agrarische gebouw op het perceel: ook als dat gebouw niet zou zijn gesloopt, had de vergunning voor de realisering van de woning en het bijgebouw op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" kunnen worden verleend en was realisering van de woning en het bijgebouw mogelijk geweest. De aanwezigheid van het voormalig agrarische gebouw had daaraan in beginsel niet in de weg gestaan. Gelet op het voorgaande kan het betoog dat van vervanging van de woning en het bijgebouw op het perceel [locatie 2] geen sprake kan zijn, omdat het voormalig agrarische gebouw reeds is gesloopt, evenmin slagen.
6. Met de nadere motivering van de raad is komen vast te staan dat de oppervlakte van de gesloopte, voormalig agrarische bebouwing aan de [locatie 2] mocht worden betrokken bij de vaststelling van het plan "Buitengebied, [locatie 1]". Ten behoeve van de realisering van een woning aldaar, is of zal in totaal 744 m² aan voormalig agrarische bedrijfsbebouwing worden gesloopt. Volgens het functieveranderingsbeleid mag maximaal 50% van die oppervlakte worden hergebruikt voor wonen. Niet is gebleken dat het plan in zoverre niet is vastgesteld in overeenstemming met het gemeentelijke functieveranderingsbeleid.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de door de raad gegeven nadere motivering voor het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1]" niet toereikend is.
8. De Afdeling ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
Proceskosten
9. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oldebroek van 2 juni 2016, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied, [locatie 1]" is vastgesteld;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Oldebroek tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 247,50 (zegge: tweehonderdzevenenveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Oldebroek aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Groen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
831.