201608779/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2016 in zaak nr. 16/5491 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellante] om herziening van haar recht op kinderopvangtoeslag over 2014 afgewezen.
Bij besluit van 15 augustus 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. N. Roos, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft van 1 september 2014 tot en met 31 december 2014 voor haar [zoon] gebruik gemaakt van kinderopvang door tussenkomst van [bedrijf]. Zij heeft hiervoor voorschotten kinderopvangtoeslag toegekend gekregen. Bij besluit van 7 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het recht van [appellante] op kinderopvangtoeslag over 2014 definitief berekend en op nihil gesteld en € 5.706,00 aan toegekende voorschotten teruggevorderd.
2. Bij brief van 23 mei 2016 heeft [appellante] de dienst verzocht haar recht op kinderopvangtoeslag over 2014 te herzien. Volgens [appellante] heeft zij recht op kinderopvangtoeslag, omdat uit de door haar overgelegde stukken blijkt dat haar zoon wel degelijk gebruik heeft gemaakt van kinderopvang vanaf 1 september 2014.
De dienst heeft aan de afwijzing van het verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat uit contact met [bedrijf] is gebleken dat [appellante] niet alle kosten van kinderopvang heeft voldaan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de dienst zich terecht op dit standpunt heeft gesteld.
Hoger beroep
3. [appellante] kan zich met dit oordeel niet verenigen. Zij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij in de problemen is gekomen doordat de Belastingdienst/Toeslagen een groot deel van de aan haar toegekende voorschotten niet heeft uitbetaald, maar heeft verrekend met openstaande vorderingen. Als gevolg hiervan heeft zij in 2014 slechts € 824,00 aan [bedrijf] kunnen betalen. Omdat de verrekeningen onterecht waren, heeft de dienst alsnog nabetalingen gedaan, die zij grotendeels heeft aangewend voor de betaling van de kinderopvang. Dat dit pas in 2015 is gebeurd, kan haar niet worden verweten, nu de dienst ook pas in 2015 de nabetalingen heeft gedaan. Dat zij ten slotte één van de nabetalingen, ten bedrage van € 1.427,00, niet heeft gebruikt voor de kinderopvang, maar voor haar eigen levensonderhoud, kan haar evenmin worden tegengeworpen, nu zij door de onterechte verrekeningen door de Belastingdienst/Toeslagen in de financiële problemen is gekomen, aldus [appellante].
3.1. Niet in geschil is dat de kosten van kinderopvang door tussenkomst van [bedrijf] in 2014 € 6.412,40 bedroegen. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften blijkt dat zij in 2014 in totaal € 824,00, op 20 januari 2015 € 2.734,40 en op 21 februari 2015 € 1.427,00 aan [bedrijf] heeft overgemaakt. Daargelaten of de in 2015 gedane betalingen van € 2.734,40 en € 1.427,00 aan 2014 kunnen worden toegerekend, nu als omschrijving bij die betalingen ‘voorschot januari en februari 2015 eigen bijdrage februari volgt nog over paar dagen’ respectievelijk ‘voorschot maart’ is vermeld, heeft [appellante] hiermee niet aangetoond dat zij het totaalbedrag aan kosten van kinderopvang over 2014 heeft betaald. Dit betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2014.
Dat [appellante], naar zij stelt, in de financiële problemen was gekomen doordat de Belastingdienst/Toeslagen een groot deel van de voorschotten aanvankelijk had verrekend en zij daarom een deel van het voorschot kinderopvangtoeslag heeft aangewend voor haar eigen levensonderhoud, kan, wat daar verder ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden. Nu de toeslag een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang betreft, dient deze ook ter voldoening van die kosten te worden gebruikt.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
752.