ECLI:NL:RVS:2017:2111

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
201609496/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De aanvragen werden op 23 december 2015 afgewezen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, hebben tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 november 2016, waarin hun beroepen niet-ontvankelijk werden verklaard, hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de vreemdelingen terecht klaagden over het ontbreken van de gronden van de beslissing in het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak. Dit was in strijd met artikel 8:67, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter, de klacht leidde niet tot het beoogde doel, aangezien uit een door de staatssecretaris overgelegde vertrekverklaring bleek dat de vreemdelingen op 2 juni 2016 Nederland hadden verlaten naar hun land van herkomst, Albanië.

De Raad van State concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beroepen van de vreemdelingen niet-ontvankelijk waren. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd, met verbetering van de gronden. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201609496/1/V2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 november 2016 in zaken nrs. 15/22755 en 15/22757 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 23 december 2015 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij mondelinge uitspraak van 15 november 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. Y. Tamer, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Gelet op het aan de vreemdelingen verzonden proces-verbaal van de mondelinge uitspraak, klagen de vreemdelingen terecht dat de gronden van de beslissing van de mondelinge uitspraak ontbreken. Daarom is niet voldaan aan artikel 8:67, tweede lid, van de Awb.
1.1.    De klacht leidt echter niet tot het beoogde doel. Uit de door de staatssecretaris in beroep overgelegde, door de vreemdelingen ondertekende vertrekverklaring blijkt dat zij op 2 juni 2016 met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vanuit Nederland zijn vertrokken naar hun land van herkomst, Albanië. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de door de vreemdelingen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk zijn.
2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.
3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Bakker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
795.