201701720/1/V2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2017 in zaak nr. 17/1866 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 februari 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris over de ongeloofwaardigheid van haar bekering tot de kerk van de Almachtige God, heeft overgenomen zonder de uitgebreide gronden van beroep bij haar oordeel te betrekken en evenmin te motiveren waarom zij die gronden niet bij haar oordeel heeft betrokken.
1.1. In de gronden van beroep heeft de vreemdeling onder meer aangevoerd dat haar verklaring in het nader gehoor dat de situatie in het gezin destijds het haar onmogelijk maakte zich bezig te houden met religie. Voorts heeft zij in beroep naar voren gebracht dat zij al een binding had met het christelijk geloof omdat zij met haar oma meeging naar de kerk. Zij heeft met een verwijzing naar het nader gehoor toegelicht waarom zij, toen zij in aanraking kwam met de kerk van de Almachtige God, na enige tijd overtuigd raakte dat dit de ware godsdienst was. Verder heeft zij er in beroep op gewezen dat zij tijdens het nader gehoor uitvoerig over de uitgangspunten van de kerk van de Almachtige God heeft verklaard. Ook heeft zij in beroep betoogd dat juist het feit dat de kerkgangers van de kerk in Rotterdam Chinees spreken en behoren tot een andere christelijke stroming een reden vormde haar evangelisatie-activiteiten te richten op die groep.
1.2. De rechtbank is aan de hiervoor vermelde gronden van beroep ongemotiveerd voorbij gegaan. Nu deze beroepsgronden zijn gericht tegen onderdelen van het besluit van 24 januari 2017 waarop de staatssecretaris mede zijn standpunt over de ongeloofwaardigheid van de bekering heeft gebaseerd, bevat de aangevallen uitspraak in strijd met artikel 8:77, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb niet de gronden waarop zij berust. Grief 1 slaagt.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Wat de vreemdeling in de tweede grief heeft aangevoerd, behoeft, gelet op het vorenstaande geen bespreking. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 februari 2017 in zaak nr. 17/1866;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, griffier.
w.g. Verheij w.g. Wolff
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
238.