201607141/1/A1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Arnhem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 augustus 2016 in zaak nr. 16/1194 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2015 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het kappen van 19 bomen op het perceel [locatie] te Arnhem (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 januari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 april 2016 heeft het college aan [appellant] alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van vijf bomen op het perceel.
Bij uitspraak van 25 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 12 januari 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2017, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel en C. Paris, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het kappen van 19 bomen ten behoeve van de herinrichting van het perceel. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat de voorgenomen kap onevenredige gevolgen heeft of kan hebben voor de natuur- en landschapswaarden en kwaliteiten van de gronden. Bij besluit van 21 april 2016 heeft het college [appellant] alsnog een omgevingsvergunning verleend voor de kap van vijf van de 19 bomen.
Beoordeling van het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet is aangetoond dat het kappen van de overige 14 bomen de natuurwaarden verkleint, omdat onduidelijk is wat de natuurwaarden zijn en niet is aangetoond dat de te kappen bomen een wezenlijke meerwaarde hebben voor deze waarden. Ten aanzien van de landschappelijke waarden voert hij aan dat deze waarden door het kappen van de bomen niet onevenredig worden verkleind. Volgens hem is ten onrechte aangenomen dat de bomen een esthetische waarde hebben. Bovendien zijn de bomen niet karakteristiek en leidt de kap niet tot een "volledige transformatie" en een "drastische verandering" van de landschappelijke waarden. Wat onder deze landschappelijke waarden moet worden begrepen, is volgens [appellant] niet duidelijk gemaakt door het college. Daarbij komt dat volgens [appellant] uit het door de raad van de gemeente Arnhem op 28 juni 2004 vastgestelde Groenplan Arnhem 2004-2007/2015 (hierna: het Groenplan), dat bij de uitleg van de planvoorschriften van belang is, blijkt dat groen van karakter mag veranderen. Nu hij heeft voorgesteld om de te kappen bomen te vervangen door lagere bomen, is volgens hem de verandering van de landschappelijke waarden niet onevenredig.
2.1. Het perceel heeft in het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Monnikenhuizen - Klarenbeek" de bestemming "Woondoeleinden met behoud van landschappelijke waarden - vrij- en halfvrijstaande woningen".
Artikel 2.3.1 van de planvoorschriften luidt:
"De op de plankaart als "Woondoeleinden met behoud van landschappelijke waarden - vrij- en halfvrijstaande woningen" aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor:
a. […]
c. het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden.
Artikel 2.3.4 luidt:
"A. Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgermeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
1. vellen, rooien en beschadigen van houtgewassen;
2. […]
C. Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4, sub a, zijn slechts toelaatbaar indien:
1. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende bestemmingen zijn toegekend;
2. hierdoor dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden, natuurwaarden en landschapswaarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Artikel 1.55 luidt:
"In deze voorschriften wordt verstaan onder "landschappelijke waarden": de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de aanwezigheid en de waarneembaarheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens)."
Artikel 1.56 luidt:
"In deze voorschriften wordt verstaan onder "natuurwaarden": de aan een gebied toegekende waarde, die bepaald wordt door het voorkomen van geologische, bodemkundige, geomorfologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang (ecologie)."
2.2. In het besluit van 23 juli 2015, dat bij besluit van 12 januari 2016 in stand is gelaten, heeft het college zich ten aanzien van de landschapswaarden op het standpunt gesteld dat het perceel deel uitmaakt van een gordel met villa-bebouwing die is omzoomd door oude boombeplanting. De bomen waarop de aanvraag om omgevingsvergunning ziet, zijn karakteristiek voor de omgeving en beeldbepalend voor het omringende landschap en zijn zowel zichtbaar vanaf de Braamweg als vanaf de lager gelegen Dalweg. De landschappelijke waarde in het gebied wordt naast het reliëf ontleend aan het opgaande geboomte dat ook de kavelomrandingen typeert. De bomen zijn waardevol voor het gebied. Het college merkt voorts op dat transformatie van de beplanting naar een lagere struweelbeplanting de karakteristiek van de plek drastisch zal veranderen en dat daarmee de landschapswaarden onevenredig worden verkleind. Ten aanzien van de natuurwaarden heeft het college opgemerkt dat uit de inventarisatie MUS 2013 van Sovon vogelonderzoek blijkt dat in de omgeving van het perceel diverse vogelsoorten voorkomen. Volgens het college zal transformatie van bosbeplanting naar struweelbeplanting het leefgebied van deze vogelsoorten aantasten.
2.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het kappen van de bomen leidt tot een onevenredige verkleining van de landschapswaarden. Daarbij is van belang dat het perceel in het bestemmingsplan onder meer is bestemd voor het behoud of herstel van de op deze gronden voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke waarden. Deze landschappelijke waarden bestaan volgens het besluit van 23 juli 2015 uit het reliëf en het opgaande geboomte dat de kavelomrandingen typeert. Dat volgens [appellant] aan elke houtopstand enige esthetische waarde kan worden toegekend en dat de bomen volgens het door hem overgelegde deskundigenrapport van CENW van 26 februari 2016 niet karakteristiek zijn en niet kenmerkend voor het gebied waarin het perceel is gelegen, geeft, wat daarvan zij, geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de kap van de bomen op zichzelf reeds zal leiden tot een transformatie van het perceel en een onevenredige verkleining van de landschapswaarden. Daargelaten of de door [appellant] voorgestelde vervangende beplanting kan worden aangemerkt als struweel, geldt dat deze beplanting aanzienlijk lager is dan de thans aanwezige bomen, hetgeen in lijn is met het doel van [appellant] om de lichtinval op het perceel te vergroten. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het de huidige bomen juist wenst te behouden, omdat deze vanwege hun ouderdom insecten en vogels aantrekken. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgestelde vervanging onverlet laat dat de natuurwaarden veranderen. Dat het Groenplan, naar [appellant] stelt, van belang kan zijn bij de uitleg van de planvoorschriften en richting kan geven in geval van vergunningverlening en dat daaruit volgt dat een verandering van groen kan worden toegestaan, geeft geen grond voor een ander oordeel. Zoals ter zitting door het college is toegelicht vormt het Groenplan het beleid waarmee bij de invulling van het bestemmingsplan rekening wordt gehouden. In hetgeen is aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning gelet op het Groenplan niet heeft mogen weigeren.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit van 23 juli 2015, dat bij besluit van 12 januari 2016 in stand is gelaten, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voert hij aan dat het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het kappen van bomen op het perceel Dalweg 70 te Arnhem. Volgens [appellant] is niet aangetoond dat deze bomen ziek waren of schade veroorzaakten, maar is de kap ingegeven door de wens het perceel opnieuw in te richten. Ter zitting heeft [appellant] nog gewezen op een perceel aan de Cattepoelseweg te Arnhem waar het college volgens hem de kap van bomen van dezelfde soort ten behoeve van woningbouw wilde toestaan.
3.1. In hetgeen [appellant] aanvoert, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Het college heeft gesteld dat een aantal van de op het perceel Dalweg 70 aanwezige bomen schade veroorzaakte aan de woning en de auto. Voorts ligt dat perceel lager, waardoor het effect op de omgeving anders is en voor wat betreft zichtlijnen een andere situatie bestaat, aldus het college. Daargelaten of alle bomen op het perceel schade veroorzaakten of ziek waren en of de wens het perceel opnieuw in te richten een rol heeft gespeeld bij de aanvraag van de omgevingsvergunning, geldt dat het perceel van [appellant] hoger is gelegen dan het perceel Dalweg 70, zodat er andere zichtlijnen bestaan en de beleving van de landschappelijk waarde anders is.
Ten aanzien van het perceel aan de Cattepoelseweg geldt dat door het college ter zitting is toegelicht dat een verkenning naar de mogelijkheden van woningbouw op dat perceel is uitgevoerd en dat de raad van de gemeente Arnhem geen toestemming voor heeft gegeven voor verdere uitwerking daarvan. Nu er geen omgevingsvergunning is verleend voor de kap van de bomen aan de Cattepoelseweg is reeds om die reden niet gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017
724.