ECLI:NL:RVS:2017:2131

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
201607187/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruik en geschiktheidseisen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 9 augustus 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het CBR had op 2 november 2015 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, na een onderzoek naar zijn geschiktheid als bestuurder, dat was opgelegd naar aanleiding van eerdere aanhoudingen wegens rijden onder invloed. De rechtbank oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld op basis van het verslag van bevindingen van psychiater C.J.F. Kemperman, waarin alcoholmisbruik werd vastgesteld. Het hoger beroep werd behandeld op 25 juli 2017, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. S.J. Jansen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het verslag van bevindingen geen gebreken vertoonde en dat het CBR zich op goede gronden op het standpunt mocht stellen dat [appellant] niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van motorrijtuigen. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om het verslag van bevindingen te betwisten, en de argumenten van [appellant] werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De conclusie was dat het hoger beroep ongegrond was en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201607187/1/A1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 augustus 2016 in zaak nr. 16/1275 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (lees: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen), hierna het CBR.
Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2015 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] vanaf 9 november 2015 ongeldig verklaard.
Bij besluit van 9 maart 2016 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 2 november 2015 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 9 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Naar aanleiding van een mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 heeft het CBR aan [appellant] een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. Aan deze mededeling is ten grondslag gelegd dat [appellant] op 20 maart 2015 voor de tweede maal in vijf jaar als bestuurder van een motorrijtuig is aangehouden met een te hoog adem- of bloedalcoholgehalte. Het CBR heeft hem bij besluit van 28 mei 2015 een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. In dat besluit is onder meer opgenomen dat [appellant] na de eerste aanhouding heeft deelgenomen aan een door het CBR opgelegde EMA-cursus.
Het onderzoek naar de geschiktheid heeft plaats gevonden op 2 september 2015. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een verslag van bevindingen dat is ondertekend door C.J.F. Kemperman, psychiater. In het verslag van bevindingen heeft de psychiater geconcludeerd tot de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin, waarbij aannemelijk is dat het misbruik is gestopt. Het CBR heeft het rijbewijs van [appellant] vervolgens bij besluit van 2 november 2015, dat bij besluit van 9 maart 2016 in stand is gelaten, ongeldig verklaard.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het verslag van bevindingen naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Het CBR heeft volgens de rechtbank terecht het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard.
Beoordeling van het hoger beroep
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR ten onrechte zijn rijbewijs ongeldig heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het CBR het besluit van 2 november 2015, dat bij besluit van 9 maart 2016 in stand is gebleven, ten onrechte heeft gebaseerd op het verslag van bevindingen, omdat het verslag niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. [appellant] voert aan dat Kemperman alleen het lichamelijk onderzoek zelf heeft afgenomen en dat de andere delen van het onderzoek zijn uitgevoerd door een psycholoog. Dit valt echter niet gelijk te stellen aan het zelf afnemen van alle delen van het onderzoek. Kemperman heeft op basis van "alle bevindingen" een beoordeling gemaakt. Volgens [appellant] is het afnemen van een gedeelte van het onderzoek niet voldoende om een oordeel te kunnen geven over de overige bevindingen. Hij stelt voorts dat hij geen opmerkingen bij het verslag van bevindingen heeft gemaakt, omdat Kemperman hem ten onrechte alleen heeft gewezen op zijn blokkeringsrecht en niet op de mogelijkheid een reactie op de inhoud van het verslag van bevindingen te geven. [appellant] stelt dat door Kemperman is gezocht naar redenen om hem ongeschikt te verklaren. Dat dit volgens Kemperman "vanzelfsprekend niet het doel van het onderzoek is", is volgens [appellant] niet geloofwaardig, nu de onderzoeksvragen grotendeels door een ander dan Kemperman zijn gesteld en de bevindingen uit het onderzoek onvoldoende zijn om de in het verslag van bevindingen neergelegde conclusie te dragen. [appellant] stelt voorts dat de door Kemperman gestelde vraag over de merkbaarheid van het effect van alcohol ten onrechte niet van een context is voorzien. Bovendien is in het verslag van bevindingen volgens [appellant] ten onrechte een grote waarde toegekend aan de eerdere aanhouding wegens rijden onder invloed. Niet alleen is bij beide aanhoudingen een zeer laag alcoholpromillage vastgesteld, maar ook geldt dat de volgens Kemperman in het verslag van bevindingen opgenomen ondersteunende elementen die de conclusie mede dragen, om de hiervoor genoemde redenen geen stand kunnen houden, aldus [appellant].
2.1.    Artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 luidt:
"De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage."
In hoofdstuk 2 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 is onder meer opgenomen: "Waar voor de beoordeling van de geschiktheid een specialistisch rapport nodig is, is daarmee bedoeld een rapport dat is opgesteld en ondertekend door een medisch specialist, waarbij het is toegestaan dat delen van het onderzoek onder supervisie en verantwoordelijkheid van de specialist zijn uitgevoerd door een derde."
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3975), bestaat in een geval waarin de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, voor de rechter slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1216), vormt een aanhouding in verband met bovenmatig alcoholgebruik, nadat eerder een EMA is opgelegd, op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van misbruik van alcohol.
2.3.    Niet in geschil is dat het verslag van bevindingen is opgesteld en ondertekend door Kemperman en dat hij als een medisch specialist kan worden aangemerkt. In de omstandigheid dat een gedeelte van het onderzoek niet door Kemperman, maar door een psycholoog is uitgevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het verslag van bevindingen niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Daarbij is van belang dat [appellant] de stelling van het CBR dat deze psycholoog de bewuste delen van het onderzoek heeft uitgevoerd onder supervisie en verantwoordelijkheid van Kemperman niet betwist. Dat het zelf afnemen van het onderzoek volgens [appellant] niet gelijk kan worden gesteld aan het gedeeltelijk zelf en gedeeltelijk door een ander onder supervisie en verantwoordelijk afnemen van het onderzoek, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel nu in hoofdstuk 2 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 is toegestaan dat het onderzoek deels onder supervisie en verantwoordelijk van de specialist wordt uitgevoerd door een derde, hetgeen in dit geval is gebeurd.
2.4.    Volgens het verslag van bevindingen is aan de conclusie "misbruik van alcohol" onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] twee keer is aangehouden onder invloed van alcohol, dat hij eerder een EMA-cursus heeft gevolgd en een verhoogde alcoholtolerantie heeft, hetgeen indicatief is voor een hieraan voorafgaande periode van alcoholmisbruik. Voorts wordt er op gewezen dat bij [appellant] een verhoogde bloeddruk is vastgesteld.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het verslag van bevindingen naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarbij is van belang dat het op de weg van [appellant] lag om aannemelijk te maken dat de verhoogde bloeddruk een andere oorzaak had dan alcoholmisbruik en dat de geconstateerde verhoogde alcoholtolerantie is gebaseerd op een verkeerde interpretatie van het door hem tijdens het onderzoek gegeven antwoord. Hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, heeft [appellant] daarvan evenwel geen gebruik gemaakt en volstaan met een niet onderbouwde betwisting van de geconstateerde bevindingen. Voor zover [appellant] aanvoert dat hem niet kan worden verweten dat hij geen opmerkingen bij het verslag van bevindingen heeft gemaakt, omdat Kemperman hem niet op die mogelijkheid heeft gewezen, mist zijn betoog feitelijke grondslag. Bij brief van 10 september 2015 is [appellant] door Kemperman gewezen op de mogelijkheid opmerkingen bij het verslag van bevindingen te maken.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt ook geen grond gevonden voor het oordeel dat Kemperman de door [appellant] gegeven antwoorden in zijn nadeel heeft uitgelegd en dat Kemperman heeft gezocht naar mogelijkheden om hem ongeschikt te laten verklaren. De rechtbank heeft daarvoor terecht geen aanleiding gezien. Omdat de stelling van [appellant] dat Kemperman zou hebben verklaard dat met de persoon van [appellant] niets mis is, maar dat hij [appellant] wel moest afkeuren, door [appellant] niet is onderbouwd en door Kemperman bij brief van 21 januari 2016 is weersproken, wordt daarin geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.5.    Gelet op het voorgaande zijn, naast een aanhouding in verband met bovenmatig alcoholgebruik, nadat eerder een EMA is opgelegd, andere elementen aanwezig die de conclusie uit het verslag van bevindingen ondersteunen, namelijk een verhoogde alcoholtolerantie en een verhoogde bloeddruk. De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat het CBR zich naar aanleiding van het verslag van bevindingen op het standpunt mocht stellen dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, zodat het op goede gronden het rijbewijs ongeldig heeft verklaard.
Het betoog faalt.
Conclusie
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duifhuizen, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Duifhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017
724.