ECLI:NL:RVS:2017:2135

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
201700898/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening en intrekking van subsidie aan ondernemer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen de herziening en gedeeltelijke intrekking van een subsidie door het algemeen bestuur van het stadsdeel Amsterdam Noord ongegrond werd verklaard. De subsidie was oorspronkelijk toegekend voor de verbouwing en/of de aanschaf van duurzame bedrijfsmiddelen voor het restaurant van [appellante]. Het algemeen bestuur heeft de subsidie herzien en deels ingetrokken op basis van het niet voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, waaronder het gebruik van de gesubsidieerde uitrusting en het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten gedurende ten minste drie jaar na subsidievaststelling.

De rechtbank oordeelde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel van [appellante] niet succesvol was, omdat niet voldoende was onderbouwd dat andere ondernemers in een vergelijkbare situatie onterecht subsidie hadden ontvangen. Tijdens de zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State werd duidelijk dat het algemeen bestuur nog niet had onderzocht of andere ondernemers inderdaad ten onrechte subsidie hadden ontvangen. De Afdeling concludeerde dat het algemeen bestuur niet ongelijk heeft gehandeld ten opzichte van [appellante] en dat de herziening van de subsidie gerechtvaardigd was.

De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201700898/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2016 in zaak nr. 16/2385 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Noord (lees: het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Noord).
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2015 heeft het algemeen bestuur een aan [appellante] verleende subsidie herzien en deels ingetrokken.
Bij besluit van 25 februari 2016 heeft het algemeen bestuur het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. F. Kiliç-Arslan, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.R. Slot, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij besluit van 18 maart 2015 heeft het algemeen bestuur [appellante] een eenmalige subsidie toegekend voor de verbouwing en/of de aanschaf van duurzame bedrijfsmiddelen voor haar restaurant.
2.    Aan het besluit van 25 februari 2016, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste advies van de commissie bezwaarschriften van 7 januari 2016, heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen om de gesubsidieerde duurzame bedrijfsuitrusting voor de uitoefening van het bedrijf te gebruiken en om de bedrijfsactiviteiten ten minste drie jaren na de subsidievaststelling voort te zetten. In dat advies is, naar aanleiding van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, het volgende vermeld.
[appellante] heeft gesteld dat andere ondernemers gelijktijdig met haar zijn gestart en subsidie hebben ontvangen, dat een aantal van die ondernemers de onderneming inmiddels heeft overgedragen en dat het hierbij gaat om Tropic Corner, Kastino Kaaswinkel en Limburgia Vlaai. Het algemeen bestuur heeft medegedeeld dat het er nog niet mee bekend was dat ook deze ondernemingen zijn beëindigd en dat daarvan geen melding is gedaan. Het algemeen bestuur heeft tevens medegedeeld dat een onderzoek naar deze ondernemingen zal worden ingesteld en dat, indien uit dat onderzoek blijkt dat sprake is van een soortgelijke situatie als bij [appellante], de subsidie van deze ondernemers zal worden teruggevorderd.
Omdat het algemeen bestuur te kennen heeft gegeven in deze gevallen hetzelfde te handelen als bij [appellante], kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van gelijke gevallen op grond waarvan een beroep op het gelijkheidsbeginsel gerechtvaardigd zou zijn, nog daargelaten waartoe dat zou moeten leiden. De commissie ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat het algemeen bestuur de subsidie bij de desbetreffende ondernemers zal terugvorderen, indien blijkt dat zij niet hebben voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, aldus het advies.
3.    Partijen zijn slechts verdeeld over het antwoord op de vraag of [appellante] met succes een beroep op het gelijkheidsbeginsel kan doen. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. Zij heeft in dit verband onder meer het volgende overwogen.
Het beroep op het gelijkheidsbeginsel ziet op gelijke behandeling in gelijke gevallen. Of hiervan in dit geval sprake is, valt niet met zekerheid te zeggen, omdat het beroep niet voldoende is onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden per geval. Het algemeen bestuur heeft bovendien verklaard dat wordt onderzocht of de door [appellante] genoemde ondernemers inderdaad ten onrechte subsidie hebben ontvangen. Als dat zo is, zal het algemeen bestuur ook in die gevallen tot herziening of intrekking overgaan. Voor [appellante] zal dit dus niet het door haar gewenste resultaat opleveren.
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe voert zij aan dat zij in een vergelijkbare situatie als de andere ondernemers verkeert, maar dat het algemeen bestuur haar niettemin anders heeft behandeld door de aan haar verleende subsidie te herzien en deels in te trekken, terwijl het algemeen bestuur dat niet heeft gedaan bij die andere ondernemers.
4.1.    Ter zitting van de Afdeling heeft het algemeen bestuur desgevraagd medegedeeld dat nog niet is onderzocht of de andere ondernemers inderdaad ten onrechte subsidie hebben ontvangen en zo ja, of die subsidie wordt ingetrokken. Voorts is  medegedeeld dat bij de andere ondernemers, anders dan bij [appellante] het geval is, de subsidievaststelling al heeft plaatsgevonden.
4.2.    Het algemeen bestuur heeft in de bezwaarfase aangekondigd dat  zal worden onderzocht of de andere ondernemers ten onrechte subsidie hebben ontvangen. Dat dit ten tijde van de zitting van de Afdeling nog niet was onderzocht, verdient geen schoonheidsprijs, mede gelet op het belang bij - controle op - een rechtmatige besteding van gemeenschapsgeld. Dat neemt niet weg dat het algemeen bestuur ter zitting van de Afdeling onweersproken heeft gesteld dat vaststelling van subsidie bij de andere ondernemers al heeft plaatsgevonden. Na vaststelling van subsidie gelden andere vereisten voor intrekking of wijziging ten nadele van de ontvanger dan bij verlening van subsidie. Dit is een relevant onderscheid tussen [appellante] en de andere ondernemers. Voor zover intrekking of wijziging ten nadele van de ontvanger bij de andere ondernemers uiteindelijk achterwege blijft, betekent dat derhalve, gelet op dat verschil, niet dat aannemelijk is dat het algemeen bestuur een ongerechtvaardigd onderscheid maakt met de andere ondernemers door de aan [appellante] verleende subsidie deels in te trekken.
Het betoog faalt.
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Pans    w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017
452.