ECLI:NL:RVS:2017:2161

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
10 augustus 2017
Zaaknummer
201705677/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen invordering dwangsom door college van burgemeester en wethouders

Op 2 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening. [Verzoekster] had verzocht om schorsing van het besluit van 18 april 2017, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Opmeer had besloten tot invordering van een dwangsom van € 50.000,00. [Verzoekster] stelde dat zij een spoedeisend belang had bij de verzochte voorziening, omdat zij als particulier niet over dit bedrag beschikte en het invorderingsbesluit een grote impact op haar had. Daarnaast betoogde zij dat zowel het invorderingsbesluit als het eerdere besluit van 1 april 2016 tot oplegging van de dwangsom evident onrechtmatig waren.

Tijdens de zitting op 2 augustus 2017, waar [verzoekster] werd bijgestaan door haar advocaat mr. X. Wentink-Quelle, en het college vertegenwoordigd was door mr. P.H.J. de Jonge en S.C. van den Berg, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de voorlopige voorziening. Het bleek dat [verzoekster] en het college, op initiatief van [verzoekster], een betalingsregeling hadden getroffen, waarbij zij € 300,00 per maand aan het college zou betalen tot de uitspraak op haar hoger beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat schorsing van het invorderingsbesluit niet nodig was om te voorkomen dat [verzoekster] rechten zou verspeelen, aangezien het college bij een eventuele uitspraak in haar voordeel het betaalde bedrag met rente zou moeten terugbetalen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

201705677/2/A1.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 4 juli 2017 in zaak nrs. 16/4446 en 17/2187 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Opmeer.
Openbare zitting gehouden op 2 augustus 2017 om 10.45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H.M. van Altena, voorzieningenrechter
griffier: mr. M.A. Graaff-Haasnoot
Verschenen:
[verzoekster], bijgestaan door mr. X. Wentink-Quelle, advocaat te Ouderkerk aan de Amstel;
het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.J. de Jonge en S.C. van den Berg.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 4 juli 2017 van de rechtbank. [verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Daartoe overweegt zij het volgende.
[verzoekster] heeft gevraagd om een voorlopige voorziening waarbij het besluit van 18 april 2017 wordt geschorst. Bij dat besluit heeft het college besloten tot invordering van een volgens hem door [verzoekster] verbeurde dwangsom van € 50.000,00. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte voorziening, omdat zij als particulier niet over € 50.000,00 ineens beschikt en het invorderingsbesluit een grote impact op haar heeft. Verder heeft zij betoogd dat schorsing is aangewezen, reeds omdat het besluit van 1 april 2016 tot oplegging van een last onder dwangsom, dat eveneens onderwerp van het hoger beroep is, en het invorderingsbesluit evident onrechtmatig zijn.
Een voorlopige voorziening kan worden getroffen als een spoedeisend belang daartoe aanleiding geeft. Uit hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht, blijkt niet van een spoedeisend belang. Ter zitting is gebleken dat [verzoekster] en het college, op initiatief van [verzoekster], voor het betalen van de dwangsom een betalingsregeling hebben getroffen. Die voorziet erin dat [verzoekster], tot het moment dat uitspraak op haar hoger beroep wordt gedaan, € 300,00 per maand aan het college betaalt.
Deze zaak, waarbij voor [verzoekster] grote financiële belangen zijn betrokken, vraagt om zorgvuldig onderzoek en behandeling in een bodemprocedure. Daarbij is schorsing van het invorderingsbesluit niet nodig om te voorkomen dat [verzoekster] enige rechten verspeelt. Wanneer de uitspraak op het hoger beroep daartoe aanleiding zou geven, zal het door haar betaalde bedrag immers door het college moeten worden terugbetaald, vermeerderd met wettelijke rente.
w.g. Van Altena    w.g. Graaff-Haasnoot
voorzieningenrechter    griffier
531-727.