ECLI:NL:RVS:2017:2161
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening tegen invordering dwangsom door college van burgemeester en wethouders
Op 2 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoekster] om een voorlopige voorziening. [Verzoekster] had verzocht om schorsing van het besluit van 18 april 2017, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Opmeer had besloten tot invordering van een dwangsom van € 50.000,00. [Verzoekster] stelde dat zij een spoedeisend belang had bij de verzochte voorziening, omdat zij als particulier niet over dit bedrag beschikte en het invorderingsbesluit een grote impact op haar had. Daarnaast betoogde zij dat zowel het invorderingsbesluit als het eerdere besluit van 1 april 2016 tot oplegging van de dwangsom evident onrechtmatig waren.
Tijdens de zitting op 2 augustus 2017, waar [verzoekster] werd bijgestaan door haar advocaat mr. X. Wentink-Quelle, en het college vertegenwoordigd was door mr. P.H.J. de Jonge en S.C. van den Berg, heeft de voorzieningenrechter overwogen dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de voorlopige voorziening. Het bleek dat [verzoekster] en het college, op initiatief van [verzoekster], een betalingsregeling hadden getroffen, waarbij zij € 300,00 per maand aan het college zou betalen tot de uitspraak op haar hoger beroep. De voorzieningenrechter concludeerde dat schorsing van het invorderingsbesluit niet nodig was om te voorkomen dat [verzoekster] rechten zou verspeelen, aangezien het college bij een eventuele uitspraak in haar voordeel het betaalde bedrag met rente zou moeten terugbetalen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.