ECLI:NL:RVS:2017:2166

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
14 augustus 2017
Zaaknummer
201606849/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling met Schengenvisum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 16 augustus 2016 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het terugkeerbesluit van de staatssecretaris vernietigd. De vreemdeling, met de Chinese nationaliteit, was op 10 november 2015 Nederland ingereisd met een Schengenvisum dat geldig was van 18 augustus 2015 tot 1 december 2015. De staatssecretaris had op 7 februari 2016 een terugkeerbesluit genomen, waarbij de vreemdeling werd opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten, en een inreisverbod voor een jaar uitgevaardigd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had, omdat de staatssecretaris niet had beslist op het bezwaar van de vreemdeling tegen de tweedelijnscontrole en het verzoek om verlenging van het visum.

In het hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling ten tijde van het besluit van 7 februari 2016 geen rechtmatig verblijf had. De staatssecretaris had het terugkeerbesluit en het inreisverbod terecht uitgevaardigd. De grieven van de staatssecretaris slaagden, en de Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling had geen recht op een verlenging van haar visum en de staatssecretaris had de juiste procedure gevolgd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201606849/1/V3.
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 augustus 2016 in zaak nr. 16/3712 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2016 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen een termijn van 28 dagen te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) alsmede tegen haar een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 16 augustus 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    In het paspoort van de vreemdeling, met de Chinese nationaliteit, is een Schengenvisum geplaatst, afgegeven op 1 juli 2015 door de ambassade van Nederland in Peking, geldig van 18 augustus 2015 tot 1 december 2015, voor een duur van 90 dagen. De vreemdeling is, samen met haar minderjarige dochter, op 10 november 2015 Nederland ingereisd. Op deze datum heeft een zogenoemde "second-line-check" (hierna: de tweedelijnscontrole) door de Koninklijke Marechaussee plaatsgevonden en is de vreemdeling medegedeeld dat zij op basis van het aan haar verleende Schengenvisum 22 dagen in Nederland kan verblijven vanaf 10 november 2015. Op 24 november 2015 heeft de vreemdeling bij de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) bezwaar gemaakt tegen de tweedelijnscontrole en hem daarnaast verzocht haar schrijven aan te merken als een aanvraag om de geldigheidsduur van haar visum te verlengen tot 7 februari 2016. Bij brief van 16 december 2015 heeft de minister daarop gereageerd. Op 8 januari 2016 heeft de vreemdeling hiertegen bezwaar gemaakt bij de minister.
3.    De rechtbank heeft, in de kern weergegeven, overwogen dat de reactie van de minister in zijn brief van 16 december 2015 op het verzoek van de vreemdeling dient te worden aangemerkt als een besluit tot afwijzing van een aanvraag van de vreemdeling om de geldigheidsduur van haar visum te verlengen tot 7 februari 2016. Niet is gebleken dat de minister op het bezwaarschrift van de vreemdeling van 8 januari 2016 heeft beslist. De vreemdeling had derhalve gelet op artikel 72, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 73, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) ten tijde van het besluit van 7 februari 2016 rechtmatig verblijf hier te lande zodat de staatssecretaris tegen haar geen terugkeerbesluit en inreisverbod kon uitvaardigen, aldus de rechtbank.
4.    Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 70) kan worden afgeleid dat de wetgever met de gelijkstelling in artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 heeft beoogd om de rechtsgang van bezwaar en beroep, zoals die openstaat tegen een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier, tevens te laten gelden in zaken over een beschikking omtrent de afgifte van een visum. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000 uitsluitend en specifiek opschortende werking toekent aan het maken van bezwaar tegen besluiten waarbij een aanvraag wordt afgewezen dan wel een verblijfsvergunning wordt ingetrokken. Uit voormelde totstandkomingsgeschiedenis (p. 72-73) blijkt immers niet dat de wetgever heeft beoogd om schorsende werking in bezwaar tevens te laten gelden voor bewaarschriften die zijn ingediend tegen andere besluiten dan die uitdrukkelijk zijn genoemd in artikel 73, eerste lid, van de Vw 2000.
4.1.    Daargelaten het antwoord op de met de eerste grief opgeworpen vraag of de rechtbank de reactie van de minister in zijn brief van 16 december 2015 ten onrechte heeft gekwalificeerd als een besluit tot afwijzing van een aanvraag om de geldigheidsduur van het aan de vreemdeling verleende visum te verlengen tot 7 februari 2016, is door indiening van het bezwaarschrift van 8 januari 2016, gezien hetgeen onder 4. is overwogen, geen schorsende werking ontstaan en genoot de vreemdeling ten tijde van het besluit van 7 februari 2016 geen rechtmatig verblijf krachtens artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000.
4.2.    De staatssecretaris betoogt in de eerste grief aldus terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij de vreemdeling terecht een terugkeerbesluit heeft uitgereikt en tegen haar krachtens artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 een inreisverbod voor de duur van een jaar heeft uitgevaardigd. De staatssecretaris heeft in de door de vreemdeling tijdens het gehoor van 7 februari 2016 aangevoerde omstandigheden niet ten onrechte geen aanleiding gezien af te zien van het uitvaardigen van het inreisverbod. De vreemdeling heeft voorts niet aangevoerd dat het uitoefenen van het familie- en gezinsleven met haar rechtmatig verblijvende echtgenoot op andere wijze onmogelijk is. Indien de vreemdeling langdurig bij haar echtgenoot wil verblijven, kan zij een daartoe strekkende aanvraag indienen die bij inwilliging tot ambtshalve opheffing van het inreisverbod zal leiden.
De grieven slagen.
5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 7 februari 2016 toetsen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
5.1.    De vreemdeling kan niet worden gevolgd in haar in beroep aangevoerde betoog dat de staatssecretaris bij de besluitvorming ten onrechte niet heeft onderkend dat zij de termijn van 90 dagen verschoonbaar heeft overschreden. Het visum is overeenkomstig de door de vreemdeling gewenste reisperiode afgegeven. Dat de vreemdeling, naar zij stelt, in de veronderstelling was dat de termijn van 90 dagen pas zou ingaan op het moment dat zij Nederland zou inreizen en dat zij door de medische gesteldheid en een geplande vaccinatie van haar minderjarige dochter later dan gepland is binnengekomen, komt voor risico van de vreemdeling.
De beroepsgrond faalt.
6.    Het beroep is ongegrond.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 augustus 2016 in zaak nr. 16/3712;
III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en
mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.V. Leeflang, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Leeflang
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2017
775.
BIJLAGE
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
[…]
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
[…]
Artikel 72
[…]
2. Een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, wordt voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens deze wet.
[…]
Artikel 73
1. De werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
[…]