Uitspraak
201608372/1/V1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) van 11 oktober 2016 in zaak nr. 16/21929 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam.
Procesverloop
Bij brief van 5 februari 2016, voor zover thans van belang, heeft het college gereageerd op een verzoek van de vreemdeling om haar onderdak dan wel leefgeld te verstrekken.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft het college het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 oktober 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.M. de Roo, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Vanaf 1 juli 2015 bestaat in de gemeente Amsterdam het zogenoemde Programma Vreemdelingen. Als gevolg daarvan biedt het college voorzieningen aan bepaalde niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. Het college heeft zich in reactie op het verzoek van de vreemdeling van 10 juli 2015 op het standpunt gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor een voorziening op basis van het Programma Vreemdelingen. Aan dit standpunt heeft het college ten grondslag gelegd dat de vreemdeling niet voldoet aan het daarvoor geldende vereiste van medische kwetsbaarheid. De vreemdeling bestrijdt dat zij niet aan dat vereiste voldoet.
Grieven
2. In haar grieven betoogt de vreemdeling onder meer dat de rechtbank het college ten onrechte is gevolgd in zijn standpunt dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een voorziening op basis van het Programma Vreemdelingen, omdat zij niet voldoet aan het vereiste van medische kwetsbaarheid. De vreemdeling voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college dat standpunt ondeugdelijk heeft gemotiveerd door zich te baseren op het onderzoeksverslag en advies van de zogenoemde veldtafel van 16 december 2015 (hierna: het veldtafelverslag) en de daarin vermelde beoordeling door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) op 5 november 2015. De vreemdeling voert aan dat onduidelijk is of de GGD de brieven van haar behandelaars van 28 mei, 29 juli en 27 oktober 2015 bij de beoordeling heeft betrokken. Ook heeft het college niet inzichtelijk gemaakt hoe de GGD tot de conclusie is gekomen dat zij niet aan het vereiste van medische kwetsbaarheid voldoet, aldus de vreemdeling. De rechtbank heeft volgens de vreemdeling niet onderkend dat uit voormelde brieven van haar behandelaars juist volgt dat zij uitermate kwetsbaar is en 24-uursopvang voor haar noodzakelijk is.
2.1. Het veldtafelverslag vermeldt in het kader van het vereiste van medische kwetsbaarheid dat de GGD de vreemdeling op 5 november 2015 heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet aan dat vereiste voldoet. Ook vermeldt het dat zij binnenkort wordt geopereerd, dat het advies bij veranderende omstandigheden aangepast kan worden en dat zij op dat moment een nieuwe melding kan doen.
Bij brief van 27 september 2016 heeft het college nadere informatie verstrekt over de beoordeling door de GGD. Het college citeert informatie afkomstig van het zogenoemde multidisciplinair overleg van de GGD, gedateerd van 24 november 2015, namelijk:
"Overwegingen: 1. Hoewel trauma behandeling als 3x afgebroken vanwege paniek gerelateerd aan onstabiele verblijfplaats, zou zij in de BBB Walburg een stabiele verblijfsplaats kunnen krijgen.
2. Rond eventuele operatie ziekenboeg/24 uurs opvang zeker gewenst
Conclusie: Indicatie 24 uurs opvang: nu geen indicatie Indicatie ziekenboeg: nu geen indicatie"
2.2. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, volgt uit het veldtafelverslag noch de nadere informatie over de beoordeling door de GGD dat de GGD de inhoud van de onder 2 vermelde brieven van de behandelaars van de vreemdeling heeft betrokken bij de beoordeling. In die brieven zijn de behandelaars gemotiveerd ingegaan op de medische situatie van de vreemdeling en het belang van 24-uursopvang. Gezien de inhoud van die brieven heeft het college zijn standpunt dat de vreemdeling niet medisch kwetsbaar is, ondeugdelijk gemotiveerd door te verwijzen naar de onder 2.1 weergegeven motivering. Het veldtafelverslag noch de nadere informatie over de beoordeling door de GGD maakt namelijk inzichtelijk hoe de GGD tot de conclusie is gekomen dat de vreemdeling niet aan het vereiste van medische kwetsbaarheid voldoet. Gezien het voorgaande heeft het college ondeugdelijk gemotiveerd dat de vreemdeling niet voldoet aan dat vereiste en dat het met zijn standpunt dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een voorziening op basis van het Programma Vreemdelingen, in overeenstemming met zijn beleid heeft gehandeld.
In zoverre slagen de grieven. Hetgeen de vreemdeling verder aanvoert over de totstandkoming en de inhoud van het veldtafelverslag dan wel de beoordeling door de GGD, behoeft geen bespreking meer.
3. Hetgeen de vreemdeling voor het overige aanvoert en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
Conclusie
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 10 juni 2016 alsnog gegrond verklaren. De Afdeling zal dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. Het college moet een nieuw besluit nemen op het door de vreemdeling tegen de brief van 5 februari 2016 gemaakte bezwaar.
5. Het college moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de griffier van de Afdeling de vreemdeling heeft bericht vooralsnog af te zien van het heffen van griffierecht, bestaat geen grond te bepalen dat het college aan de vreemdeling het griffierecht vergoedt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 11 oktober 2016 in zaak nr. 16/21929;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van 10 juni 2016, kenmerk BB 110389 16;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.485,00 (zegge: veertienhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Verheij w.g. Van Heijst
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2017
787.