201702186/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 januari 2017 in zaak nr. 16/2285 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2016 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. De Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal heeft de bijstandsuitkering van [appellante] bij besluit van 19 augustus 2015 opgeschort, omdat [appellante] niet de bewijsstukken heeft aangeleverd die zij verplicht is aan te leveren voor de beoordeling van haar aanspraak op die uitkering. [appellante] heeft de raad bij formulier van 22 oktober 2015 verzocht een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat te verlenen om bezwaar te kunnen maken tegen dit besluit.
2. De regels voor het al dan niet in aanmerking komen voor een toevoeging zijn neergelegd in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb). Daarnaast heeft de raad hiervoor beleid vastgesteld, neergelegd in zogenoemde werkinstructies.
Artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb luidt:
"Rechtsbijstand wordt niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet."
Artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, luidt:
"Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden."
Werkinstructie C010 luidt onder het kopje Zelfredzaamheid:
"[…] Als uit de toevoegaanvraag blijkt dat de bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (voorheen Wet werk en bijstand) is afgewezen, buiten behandeling is gesteld of geschorst omdat rechtzoekende niet de gevraagde stukken/ informatie heeft verstrekt, dan wijs je de toevoegaanvraag voor het bezwaar af met tekstcode 130 (zelfredzaamheid). Als de advocaat bij de aanvraag gemotiveerd aangeeft dat sprake is van een inhoudelijk juridisch verweer kun je een toevoeging verstrekken. Bijvoorbeeld als het gaat om interpretatie van begrippen in wetgeving en rechtspraak, zoals het al dan niet terechte huisbezoek of mogelijke samenwoning […]."
3. De raad heeft aan het besluit van 14 juni 2016 ten grondslag gelegd dat [appellante] zelfstandig bezwaar kan maken tegen het besluit van 19 augustus 2015. De bijstandsuitkering is opgeschort, omdat [appellante] de informatieplicht zou hebben geschonden. [appellante] kan de opschorting ongedaan maken door alsnog stukken over te leggen. [appellante] kan in bezwaar zelf, zo nodig met bijstand van een ander dan een advocaat, aanvoeren waarom zij van mening is dat de uitkering ten onrechte is opgeschort. Een bezwaarprocedure is een laagdrempelige procedure en van een rechtzoekende mag een mate van zelfredzaamheid worden verwacht. Bijstand van een toegevoegde advocaat maakt de kwestie weliswaar meer juridisch van toon, maar is in dit geval niet noodzakelijk, aldus de raad.
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad de aanvraag van [appellante] terecht en op goede gronden heeft afgewezen. Het is aan [appellante] als aanvrager van de toevoeging om aannemelijk te maken dat niet slechts feitelijke gronden hoeven te worden aangevoerd in bezwaar, maar dat juridisch verweer moet worden gevoerd. Hierin is [appellante] niet geslaagd, aldus de rechtbank.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de raad haar verzoek terecht heeft afgewezen. [appellante] wijst erop dat de raad toevoegingen aan haar heeft verleend voor het instellen van beroep en hoger beroep in hetzelfde geschil. Dit betekent dat de raad zijn beleid niet consequent toepast of dat de raad inmiddels heeft ingezien dat rechtsbijstand voor [appellante] in het geschil met de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal noodzakelijk is. Als sprake is van voortschrijdend inzicht ligt het in de rede dat de raad alsnog de gevraagde toevoeging verleent voor het maken van bezwaar, aldus [appellante].
5.1. Zoals de raad terecht heeft opgemerkt, ziet het onderdeel Zelfredzaamheid uit de Werkinstructie C010 specifiek op de bezwaarprocedure en niet op de beroeps- of hogerberoepsprocedure. Voor het al dan niet verlenen van toevoeging voor de beroeps- of hogerberoepsprocedure geldt ander beleid. Nu van een inconsequente toepassing van beleid niet is gebleken en de raad niet is teruggekomen van het eerder ingenomen standpunt, kan hetgeen [appellante] heeft aangevoerd haar niet baten.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
735.