201509112/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 12 november 2015 in zaak nr. 15/1829 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag van [appellante] om kinderopvangtoeslag over 2011 vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot ten bedrage van € 13.166,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 31 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 april 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 herzien en definitief vastgesteld op een bedrag van € 3.159,00.
Bij mondelinge uitspraak van 12 november 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, is verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 ten grondslag gelegd dat de zoon van [appellante] vanaf 29 april 2011 niet meer op hetzelfde adres als [appellante] stond ingeschreven en sindsdien ook niet ten minste drie gehele dagen per week bij haar verbleef. [appellante] heeft daarom over het berekeningsjaar 2011 geen recht op kinderopvangtoeslag voor de periode 29 april 2011 tot en met 31 december 2011, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.
De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd.
2. Artikel 4, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt:
"1. Kind is de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de belanghebbende of zijn partner, die in belangrijke mate wordt onderhouden door de belanghebbende of zijn partner en als ingezetene op hetzelfde woonadres als de belanghebbende is ingeschreven in de basisregistratie personen. Met een bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn wordt gelijkgesteld een pleegkind.
2. De in het eerste lid opgenomen voorwaarde van inschrijving in de basisregistratie personen geldt niet gedurende de periode waarin de aldaar bedoelde persoon tegelijkertijd tot de huishoudens van zijn beide ouders behoort en hij op hetzelfde woonadres als een van die ouders is ingeschreven in de basisregistratie personen. Voor de toepassing van de eerste volzin behoort iemand tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders indien hij doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van beide huishoudens verblijft."
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen heeft gevolgd. Zij heeft begin 2011 met de vader van haar zoon een omgangsregeling getroffen en daarin afgesproken dat haar zoon een keer in de veertien dagen het gehele weekend en tijdens alle schoolvakanties bij haar verblijft. Dit betekent dat haar zoon over een jaar gerekend ongeveer een half jaar bij haar verblijft. Verder heeft zij de volledige voogdij over haar zoon, aldus [appellante].
4. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] na 28 april 2011 niet meer voldeed aan de in artikel 4 van de Awir voor de toekenning van kinderopvangtoeslag gestelde eisen. Vast staat dat de zoon van [appellante] vanaf 29 april 2011 niet meer op haar adres stond ingeschreven in de basisadministratie personen. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich ter zitting met juistheid op het standpunt gesteld dat, anders dan [appellante] heeft gesteld, haar zoon op grond van de omgangsregeling niet gemiddeld drie dagen per week bij haar verbleef. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat de vraag bij welke ouder het gezag over de zoon berust in deze zaak geen rol speelt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 voor de periode 29 april 2011 tot en met 31 december 2011.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
507.