ECLI:NL:RVS:2017:2205

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
16 augustus 2017
Zaaknummer
201702033/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het inpassingsplan voor de spoorverdubbeling tussen Zevenaar en Didam en de gevolgen voor omwonenden

In deze uitspraak van de Raad van State op 16 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2205, wordt het inpassingsplan voor de spoorverdubbeling tussen Zevenaar en Didam beoordeeld. Het plan, vastgesteld door de provinciale staten van Gelderland op 25 januari 2017, behelst de realisatie van een dubbel spoor en een snelheidsverhoging op een traject van circa 4 km. De appellanten, bestaande uit verschillende bewoners en een restaurant, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, vrezend voor overlast door geluid, trillingen en de opheffing van de spoorwegovergang Babberichseweg. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 21 juli 2017 behandeld. De provinciale staten hebben in hun verweerschrift de noodzaak van de spoorverdubbeling onderbouwd met een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA), waaruit blijkt dat de spoorverdubbeling de betrouwbaarheid van de dienstregeling verbetert en reistijdwinst oplevert voor reizigers. De Afdeling oordeelt dat de provinciale staten in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot de spoorverdubbeling, waarbij zij de belangen van de omwonenden hebben afgewogen tegen de verkeersveiligheid en de noodzaak van het project. De appellanten hebben hun bezwaren tegen de opheffing van de spoorwegovergang ingetrokken, maar blijven zich verzetten tegen de gevolgen van de spoorverdubbeling. De Afdeling concludeert dat de voordelen van het project opwegen tegen de nadelen voor de omwonenden, en verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

201702033/1/R6.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellante sub 1A], gevestigd te [plaats], en [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C], wonend te [woonplaats] (hierna: [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B]),
2.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te [woonplaats],
3.    [appellant sub 3A] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
Provinciale staten van Gelderland,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2017 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Spoorverdubbeling Zevenaar - Didam" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen beroep ingesteld.
Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juli 2017, waar [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], vertegenwoordigd door mr. G.H. Blom, rechtsbijstandsverlener te Tilburg, [appellant sub 3A] en anderen en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers en mr. C.E. Barnhoorn, beiden advocaten te Den Haag, C. Hartogs, M. Post, F.E.M. van ’t Klooster en ir. P.M. Boon, zijn verschenen. Voorts is Prorail B.V., vertegenwoordigd door R. Lammerts, R.H. Wiemer en E.H.A. Hagen, als partij gehoord.
Overwegingen
Het inpassingsplan
1.    Het inpassingsplan maakt de realisatie van de spoorverdubbeling alsmede een snelheidsverhoging mogelijk op het circa 4 km lange tracé tussen Zevenaar en Didam. Het project bestaat uit twee deelprojecten. Op het deeltraject ‘boog Zevenaar’ wordt het huidige spoor in noordelijke richting verlegd om een bredere boogstraal mogelijk te maken zodat de snelheid kan worden verhoogd van 80 km/u naar 120 km/u. Ten zuiden van dat enkele spoor wordt een tweede spoor aangelegd. Op het deeltraject ‘boog Zevenaar - Didam’ blijft het huidige spoor op zijn plaats en wordt aan de zuidzijde van dat spoor een tweede spoor aangelegd. De snelheid wordt hier verhoogd van 100 km/u naar 120 km/u. Door de spoorverdubbeling worden de spoorwegovergangen Ringbaan-Oost en Dijksestraat aangepast. De spoorwegovergang Babberichseweg wordt opgeheven. Op de locatie wordt een fiets- en voetgangerstunnel gerealiseerd. Ook de bestaande weg Hengelder wordt opgeheven. De woningen aan de [locatie 2] en 2a worden ontsloten via een nieuw te realiseren uitrit op de Ringbaan-Oost. Provinciale staten achten de spoorverdubbeling en de snelheidsverhoging noodzakelijk ter verbetering van de betrouwbaarheid van de dienstregeling en het verkorten van de reistijd.
De appellanten
2.    De beroepen zijn ingesteld door [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen. [appellant sub 1B] woont op het perceel [locatie 1] in Zevenaar. Op dat perceel exploiteert hij tevens [restaurant], ondergebracht in [appellante sub 1A]. De bovenwoning en het restaurant zijn gelegen op ongeveer 100 m van het verbrede spoor.
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen op het perceel [locatie 2]. De woning grenst aan het plangebied en staat op ongeveer 20 m afstand van het te verbreden spoor.
Het beroep van [appellant sub 3A] en anderen is ingediend namens [appellant sub 3B], [appellant sub 3C], [appellant sub 3D], [appellant sub 3A] en [appellant sub 3E], wonend op respectievelijk de [locatie 3], [locatie 4], [locatie 5], [locatie 6] en [locatie 7]. Deze woningen liggen tussen de 20 en 70 m van het te verbreden spoor. Onder de indieners [appellant sub 3A] en anderen bevindt zich ook [appellant sub 1B], die ook op eigen titel beroep heeft ingesteld.
Appellanten vrezen onder meer voor overlast zoals trilling- en geluidhinder van de verdubbelde spoorweg, maar ook van overlast van de bouwwerkzaamheden aan het spoor. Verder kunnen zij zich er niet mee verenigen dat de spoorwegovergang Babberichseweg ten gevolge van de spoorverdubbeling voor motorverkeer wordt opgeheven.
Toetsingskader
3.    Bij de vaststelling van een inpassingsplan moeten provinciale staten bestemmingen aanwijzen en regels geven die provinciale staten uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. Provinciale staten hebben daarbij beleidsruimte en moeten de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het inpassingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Intrekking
4.    Ter zitting hebben [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen hun beroepsgrond dat afsluiting van de spoorwegovergang zal leiden tot overlast door het gebruik van de Babberichseweg als overnachtingsplaats door vrachtwagenchauffeurs, ingetrokken.
Noodzaak
5.    [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen betogen dat de noodzaak van de spoorverdubbeling niet is aangetoond. [appellant sub 3A] en anderen bestrijden dat de spoorverdubbeling tot tijdwinst voor de treinreizigers zal leiden. Volgens [appellant sub 3A] en anderen liggen aan de tijdwinst die provinciale staten met de spoorverdubbeling stellen te behalen alleen schattingen en aannames ten grondslag die nergens worden onderbouwd. De voorgespiegelde tijdwinsten geven bovendien maar een minimaal voordeel voor reizigers. Verder stellen [appellant sub 3A] en anderen dat de genoemde storingen die de spoorverdubbeling beoogt te verhelpen nauwelijks voorkomen. [appellant sub 3A] en anderen voeren ook aan dat provinciale staten ten onrechte de bouw van het nieuwe station Zevenaar Poort als reden opvoeren om te voorzien in de spoorwegverdubbeling. Dit station wordt namelijk niet eerder dan in 2028 gebouwd. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat niet is onderzocht of de doelstellingen van een betere doorstroming van het treinverkeer en het behalen van tijdwinst ook op alternatieve wijzen zou kunnen worden gehaald.
5.1.    Provinciale staten hebben toegelicht dat de treindiensten tussen Arnhem en Winterswijk dagelijks door ongeveer 18.000 reizigers worden gebruikt. Het is daarmee één van de drukste regionale treindiensten van Nederland. Tussen Arnhem en Doetinchem rijden in beide richtingen 4 treinen per uur, waarvan 2 treinen doorrijden naar Winterswijk. Het tracé Arnhem-Winterswijk is niet berekend op het huidige treinverkeer. Er rijden veel treinen op een beperkte spoorinfrastructuur. Dit leidt tot problemen. Het enkelspoor tussen de boog Zevenaar en Winterswijk draagt bij aan de vertragingen. Treinen kunnen elkaar niet passeren en moeten op elkaar wachten. Dat leidt tot een lagere betrouwbaarheid, vertragingen en korte of gemiste aansluitingen op het station Arnhem Centraal op de intercity’s van en naar de randstad. Er bestaat ook een conflictsituatie met de dienstregeling van de internationale treinverbinding Amsterdam - Keulen - Frankfurt richting Duitsland en die van de regionale treinen. Beide treindiensten moeten, om de gewenste dienstregeling mogelijk te maken, in dezelfde richting op hetzelfde tijdstip gebruik maken van hetzelfde spoor. Dit probleem doet zich in beide richtingen voor.
Ten einde een oplossing voor deze problemen te vinden is onderzoek gedaan naar de effecten van een spoorverdubbeling. Er is een alternatievenstudie is opgesteld, waarin vier projectalternatieven zijn uitgewerkt. De alternatieven zijn beschreven in de plantoelichting. De projectalternatieven variëren in de lengte van de spoorverdubbeling (vanaf Zevenaar of Zevenaar Poort tot Didam) en in de opening van een nieuw station Zevenaar Poort met bijbehorende P+R faciliteit. De projectalternatieven zijn:
- Spoorverdubbeling Zevenaar Poort - Didam;
- Spoorverdubbeling Zevenaar - Didam;
- Spoorverdubbeling Zevenaar Poort - Didam met nieuw station Zevenaar Poort;
- Spoorverdubbeling Zevenaar - Didam met nieuw station Zevenaar Poort.
De projectalternatieven zijn door middel van een Maatschappelijke Kosten Baten Analyse, van 22 mei 2013, opgesteld door Ecorys (hierna: MKBA), afgewogen. In een MKBA worden de baten en kosten van elk van de alternatieven gemonetariseerd en tegen elkaar afgezet. Hierdoor is duidelijk geworden of en in hoeverre de alternatieven bijdragen aan de opgestelde ambities en maatschappelijk verantwoord zijn.
Uit de MKBA is gebleken dat de spoorverdubbeling Zevenaar - Didam de geconstateerde problemen het beste oplost. Het domino-effect, dat nu op het enkele spoor zorgt voor het doorgeven van vertragingen, wordt voorkomen. Bovendien ontstaat er een reistijdwinst van ongeveer 2 minuten tussen Arnhem en de Achterhoek. Deze reistijdwinst is mogelijk door de snelheidsverhoging én doordat treinen in de nieuwe situatie elkaar passeren op het dubbelsporige deel tussen Zevenaar en Didam. Door een betere aansluiting op de intercity’s richting Utrecht loopt de reistijdwinst op het traject Achterhoek - Randstad op tot maximaal 15 minuten. De reistijdwinst draagt ook bij aan de betrouwbaarheid van de treindienst. Treinen hebben meer tijd om te keren in Arnhem waardoor er meer ruimte ontstaat in de dienstregeling en vertragingen beter kunnen worden opgevangen, aldus provinciale staten.
5.2.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten gelet op de doelstellingen van het project om de betrouwbaarheid van de dienstregeling te verbeteren en de reistijd te verkorten de spoorverdubbeling in redelijkheid noodzakelijk kunnen achten. Zoals blijkt uit de toelichting van provinciale staten maken dagelijks ongeveer 18.000 reizigers van de treindienst gebruik en kan de tijdwinst van reizigers oplopen tot 15 minuten terwijl ook de betrouwbaarheid van de dienstregeling toeneemt. Eén en ander is onderbouwd in de MKBA bij de plantoelichting en is, anders dan [appellant sub 3A] en anderen stellen, niet gebaseerd op aannames en schattingen. Voor het oordeel dat provinciale staten in redelijkheid van de spoorverdubbeling hadden moeten afzien omdat de voordelen voor reizigers minimaal zouden zijn, bestaat geen aanleiding. Verder zijn, zoals blijkt uit de MKBA en de plantoelichting, alternatieven onderzocht om de doelstellingen te bereiken. Twee van de onderzochte alternatieven hadden de bouw van het station Zevenaar Poort als uitgangspunt. Provinciale staten hebben toegelicht dat de realisering van dit station een wens van de gemeente Zevenaar is maar geen doelstelling van het project op zich betreft. Deze wens is meegenomen in de MKBA, maar de alternatieven met dit station zijn afgevallen. Uit de MKBA is namelijk gebleken dat dit station niet bijdraagt aan de doelstellingen van het project - het verbeteren van de betrouwbaarheid van de dienstregeling en het verkorten van de reistijd - terwijl de kosten aanzienlijk zijn.
Gelet op het voorgaande faalt het betoog.
Afsluiting Babberichseweg
6.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen kunnen zich niet verenigen met de opheffing van de spoorwegovergang Babberichseweg. Zij betogen dat de opheffing van de spoorwegovergang tot een ernstige vermindering van de bereikbaarheid van hun percelen zal leiden omdat de Babberichseweg vanuit zuidoostelijke richting niet langer bereikbaar zal zijn voor gemotoriseerd verkeer. [appellant sub 3A] en anderen voeren aan dat zij zullen moeten omrijden om hun percelen te bereiken. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat zij te maken zullen krijgen met omzetverlies omdat potentiële gasten niet meer vanzelf langs het restaurant zullen kunnen rijden. Na opheffing van de spoorwegovergang zullen gasten volgens hen behoorlijk moeten omrijden. [appellante sub 1A] en anderen en [appellant sub 3A] en anderen stellen dat zij onevenredig in hun belangen worden geraakt.
6.1.    Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat opheffing van de spoorwegovergang noodzakelijk is vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid. Door de Inspectie voor Leefomgeving en Transport en Prorail is geconstateerd dat de spoorverdubbeling en de snelheidsverhoging leiden tot een toename van veiligheidsrisico’s op de spoorwegovergang. Daarbij is gewezen op het risico van een zogenoemde tweede-trein-botsing. Als gevolg van de spoorverdubbeling blijft de overweg soms langer gesloten in afwachting van een tweede trein vanuit de andere richting. Verkeer dat gebruik maakt van de overweg moet langer wachten, waardoor het risico ontstaat op slalommen en dat een tweede trein over het hoofd wordt gezien. De spoorwegovergang Babberichseweg ligt bovendien in een boog. In de spoorboog wordt een verkanting, dat wil zeggen een verschil in hoogte tussen de spoorstaven, toegepast. De kans op een ontsporing is groter dan bij een vergelijkbare overweg gelegen in een recht spoor. Bij een overweg heeft ontsporing grote risico's voor bij de spoorwegbomen stilstaand verkeer. De verkanting in de spoorboog is daarnaast in het bijzonder gevaarlijk voor langzaam verkeer, omdat onder meer fietsers door het hoogteverschil kunnen vastlopen. Tot slot is het effect van een eventueel ongeval groter. De trein rijdt immers sneller wat de kans op slachtoffers en materiële schade vergroot.
Provinciale staten hebben zich verder op het standpunt gesteld dat de bereikbaarheid van de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen niet ernstig wordt aangetast. De bereikbaarheid van de percelen vanuit het centrum van Zevenaar en overige richtingen vanaf de A12 blijft ongewijzigd. Het verkeer vanuit zuidelijke richting kan de percelen bereiken via een omrijroute over de bestaande wegen. Het verkeer dient daartoe vóór de nieuwe fietstunnel af te slaan naar de Ringbaan-Oost om vervolgens via de Vondellaan vanuit noordelijke richting de Babberichseweg en de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen te bereiken. De omrijroute bedraagt ongeveer 2 km en zal ongeveer 3 tot 4 minuten reistijd vergen. Door de aanleg van de fietstunnel ontstaat een aantrekkelijke fietsroute langs de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen. Deze route is de belangrijkste verbinding voor fietsers tussen de nieuwbouwwijk Groot Holthuizen en het centrum van Zevenaar. Bovendien wordt de Babberichseweg door de ligging in het midden van het Landgoed Sevenaer en doordat de weg verkeersluw wordt gemaakt, een aantrekkelijke route voor recreatieve fietsers.
6.2.    Vaststaat dat door de opheffing van de spoorwegovergang Babberichseweg niet langer gemotoriseerd verkeer vanuit zuidoostelijke richting naar de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen zal kunnen rijden. Dit heeft tot gevolg dat het gemotoriseerde bestemmingsverkeer voor de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen moet omrijden om deze percelen te bereiken. Voorts is niet uitgesloten dat [appellante sub 1A] in haar bedrijfsbelangen zou kunnen worden geschaad door het verlies van klandizie van het huidige verkeer langs haar restaurant. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten echter een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de verkeersveiligheid dan aan de belangen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen bij het behoud van de zuidelijke aanrijroute naar hun percelen. Hierbij hebben provinciale staten mogen betrekken dat de percelen nog altijd vanuit noordelijke richting te bereiken zijn en dat de omrijtijd vanuit zuidelijke richting na opheffing van de spoorwegovergang slechts ten hoogste 4 minuten bedraagt. Verder hebben provinciale staten in aanmerking mogen nemen dat door aanleg van de fietstunnel een aantrekkelijke fietsroute op de Babberichseweg ontstaat. Ter zitting hebben provinciale staten bovendien toegelicht dat op de Vondellaan ter hoogte van de afslag naar de Babberichseweg borden kunnen worden geplaatst zodat het restaurant van [appellante sub 1A] beter is te vinden. Gelet op deze omstandigheden hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen niet onevenredig in hun belangen worden geraakt door de opheffing van de spoorwegovergang.
het betoog faalt.
Alternatievenstudie Babberichseweg
7.    [appellant sub 3A] en anderen betogen dat de Alternatievenstudie Babberichseweg, van 20 februari 2015, opgesteld door Goudappel Coffeng, ondeugdelijk is. Zij wijzen op een aantal onjuistheden in de alternatievenstudie. [appellant sub 3A] en anderen vrezen dat het plan negatieve verkeerseffecten zal hebben voor de Babberichseweg.
7.1.    In de alternatievenstudie zijn de gevolgen van de opheffing van de spoorwegovergang voor de verkeersafwikkeling op de Vondellaan en de Ringbaan Oost onderzocht. In de alternatievenstudie wordt geconcludeerd dat de opheffing van de spoorwegovergang leidt tot een kleine verschuiving van verkeer naar de Vondellaan, terwijl het op de Ringbaan-Oost minder drukt wordt. De alternatievenstudie heeft geen betrekking op de verkeerssituatie op de Babberichseweg. Zoals ook door provinciale staten is toegelicht, leidt het plan onmiskenbaar tot een afname van verkeer op de Babberichseweg door de opheffing van de spoorwegovergang, hetgeen [appellant sub 3A] en anderen ook niet hebben weersproken. Zoals [appellant sub 3A] en anderen ook ter zitting hebben aangegeven worden zij door een verkeerstoename op de Vondellaan en verkeersafname op de Ringbaan-Oost niet in hun belangen geraakt. Nu [appellant sub 3A] en anderen ter zitting hebben onderkend dat de verkeersintensiteit op de Vondellaan en Ringbaan-Oost geen gevolgen heeft voor hun leefomgeving, ziet de Afdeling geen aanleiding de beweerdelijke gebreken in de alternatievenstudie te bespreken. Voor zover [appellant sub 3A] en anderen ter zitting hebben gesteld dat zij vrezen dat de verkeerstoename op de Vondellaan zodanig zal zijn, dat provinciale staten het verkeer op die weg over de Babberichseweg zullen leiden, overweegt de Afdeling dat het inpassingsplan dit niet mogelijk maakt. Gelet op het voorgaande faalt het betoog.
Voorgesteld alternatief ontsluiting Babberichseweg
8.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben als alternatief voor de ontsluiting van hun perceel voor gemotoriseerd verkeer aangevoerd dat een weg kan worden aangelegd langs de huidige spoorwegovergang, afbuigend naar het noorden en aansluitend op de bestaande rotonde op de Ringbaan-Oost. Zij betogen dat provinciale staten dit alternatief ten onrechte niet hebben afgewogen.
8.1.    Provinciale staten dienen bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij hebben provinciale staten beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
8.2.    Provinciale staten hebben onderzoek gedaan naar alternatieve manieren om de Babberichseweg ter hoogte van het perceel van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] te ontsluiten anders dan vanuit noordelijke richting via de bestaande wegen. Provinciale staten hebben onder verwijzing naar de plantoelichting toegelicht dat het alternatief dat [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben aangedragen een variant is op het reeds onderzochte alternatief 2. In de plantoelichting staat dat dit alternatief - net als het alternatief van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] - uitgaat van de aanleg van een nieuwe aansluiting op de Ringbaan-Oost. Alternatief 2 is vanuit verkeerskundig- en verkeersveiligheidsoogpunt niet haalbaar bevonden. De overweg Ringbaan Oost wordt bij realisatie van alternatief 2 ingeklemd tussen twee rotondes: de bestaande rotonde ten zuiden van de overweg Ringbaan-Oost en de nieuw voorgestelde rotonde. Hierdoor ontstaat een groot risico op stilstaand verkeer op de overweg. Alternatief 2 zou bovendien een doorsnijding van het Landgoed Sevenaer betekenen. Door de doorsnijding gaat de cultuurhistorische kwaliteit van het Landgoed verloren en zal sprake zijn van grondverlies en een versnippering van de gronden. Bovendien heeft het alternatief grote nadelige gevolgen voor de woningen aan de [locatie 2] en 2a. Het alternatief zou tot gevolg hebben dat de woningen geamoveerd moeten worden of geheel geïsoleerd komen te liggen tussen het spoor, Ringbaan-Oost en de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Het alternatief van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] onderscheidt zich van alternatief 2 door een noordelijker gelegen aansluiting op de Ringbaan-Oost, te weten op de bestaande rotonde. Deze rotonde wordt met het oog op de nieuw te realiseren afrit Zevenaar-oost/ Didam op de A12 aangepast naar een kruispunt met een verkeersregelinstallatie. Een extra aansluiting op dit kruispunt vraagt veel extra capaciteit en ruimtebeslag. Daarnaast zou ook het alternatief van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] tot een onwenselijk doorsnijding van het Landgoed Sevenaer en negatieve gevolgen voor de woningen aan de [locatie 2] en 2a leiden.
De Afdeling ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid hebben kunnen afzien van het alternatief van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B]. Het betoog faalt.
Calamiteiten
9.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen stellen dat het risico op calamiteiten op de spoorlijn Arnhem-Emmerich zal toenemen. Door afsluiting van de Babberichseweg ter plaatse van de spoorwegovergang zullen hulpdiensten dit tracé moeilijker kunnen bereiken. Zij vrezen voor ernstige gevolgen bij hun percelen bijvoorbeeld in het geval er een calamiteit plaatsvindt op dit spoor met wagons met gevaarlijke stoffen.
9.1.    Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat de spoorlijn Arnhem-Emmerich voor hulpdiensten bereikbaar blijft. De hulpdiensten zijn gevestigd in Zevenaar. De route van de hulpdiensten gaat via de Ringbaan-Zuid en wijzigt niet door de opheffing van de spoorwegovergang. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van provinciale staten dat de route van de hulpdiensten ten gevolge van de opheffing van de spoorwegovergang ongewijzigd blijft, onjuist is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het risico op calamiteiten als gevolg van de opheffing van spoorwegovergang toeneemt. Het betoog faalt.
Schade door aanleg fietstunnel
10.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen vrezen dat bij de aanleg van de fietstunnel bemaling nodig is vanwege het grondwater. Zij vrezen voor schade aan de fundering van hun woningen door de werkzaamheden.
10.1.    In het rapport "Waterhuishoudkundig plan/Watertoets Spoorverdubbeling Zevenaar-Didam" (hierna: de watertoets) staat dat ten behoeve van de aanleg van de tunnel mogelijk de grondwaterstand tijdelijk dient te worden verlaagd om aanleg in den droge mogelijk te maken. Indien de verlaging van de grondwaterstand plaats vindt op locaties met zettingsgevoelige lagen (leem, klei, veen) en tot onder de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG), is er een risico op zetting. Dit is bij de Babberichseweg waarschijnlijk het geval. Effecten dienen in de nadere planvorming nader te worden beschouwd en uitgewerkt. Wanneer een zettingsrisico aanwezig is, kunnen mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden om de effecten te beperken zoals retourbemaling, aanpassing van de uitvoeringswijze (bijvoorbeeld aanleg in den natte) of door rekening te houden met de periode van aanleg.
10.2.    Zoals volgt uit de watertoets en door provinciale staten is toegelicht, bestaan er mogelijkheden om de tunnel aan te leggen zonder de grondwaterstand te verlagen zodat het risico op zetting en schade aan funderingen wordt beperkt. De aannemer is verantwoordelijk voor de wijze waarop de tunnel wordt aangelegd. In een overeenkomst met de aannemer zal een zogenoemde nul-opname worden voorgeschreven waarbij de bouwkundige staat van de panden door een onafhankelijk bureau zal worden vastgesteld. De resultaten worden vastgesteld bij een notaris en het bouwproces zal zorgvuldig worden gemonitord. Overeenkomstig afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening kan een tegemoetkoming in eventuele planschade worden toegekend.
De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan tot een zodanige schade aan de woningen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen zal leiden dat provinciale staten hieraan bij de afweging van de belangen een groter gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn. Het betoog faalt.
Geluidhinder spoorweg
11.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen vrezen geluidhinder van het dubbele spoor langs hun perceel. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat het spoor door de spoorverdubbeling dichterbij hun pand komt te liggen. Zij stellen dat er ten onrechte geen maatregelen worden getroffen om de geluidhinder te beperken. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat er nabij hun woning weliswaar zal worden voorzien in een raildemper ter beperking van de geluidbelasting, maar dat zij de effectiviteit van deze maatregel betwijfelen.
11.1.    Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat het spoor door de spoorverdubbeling weliswaar dichterbij de woningen van appellanten komt te liggen en de snelheid op het spoor zal worden verhoogd, maar dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting op de gevels van de woningen.
11.2.    De geluidbelasting van de nieuwe spoorweg is onderzocht in het  akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek Spoorverdubbeling Zevenaar-Didam" van 1 september 2016, opgesteld door Arcadis (hierna: het akoestisch rapport). Hierin staat dat langs het spoor referentiepunten aanwezig zijn. Referentiepunten zijn virtuele punten die op 50 m van het spoor, 100 m uit elkaar en 4 boven het plaatselijke maaiveld liggen. De geluidproductie van het spoor wordt getoetst op de referentiepunten. Voor de referentiepunten zijn geluidproductieplafonds vastgesteld. De geluidproductieplafonds leggen de bovengrens van de geluidproductie van het spoor vast.
11.3.    Voor de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen zijn de meest nabijgelegen referentiepunten 53498 en 53506. Voor de punten 53498 en 53506 zijn de geluidproductieplafonds vastgesteld op 60,7 dB respectievelijk 60,3 dB. In het akoestisch rapport is berekend dat de spoorweg op referentiepunt 53498 een geluidbelasting heeft van 60,7 dB en op referentiepunt 53506 een geluidbelasting van 60,2 dB, zodat de geluidproductieplafonds ter plaatse niet zullen worden overschreden. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen hebben deze resultaten in het akoestisch rapport niet bestreden. Nu de geluidproductieplafonds niet worden overschreden, hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder bij [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen. Voor het oordeel dat provinciale staten maatregelen ter beperking van de geluidbelasting hadden moeten treffen, bestaat gelet hierop geen aanleiding. Het betoog faalt.
11.4.    Voor het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is referentiepunt 47197 bepalend. Voor dit referentiepunt is een geluidproductieplafond van 54,6 dB vastgesteld. Uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidbelasting vanwege de spoorweg in de nieuwe situatie 55,1 dB bedraagt op dit referentiepunt. Het referentiepunt wordt dus met 0,5 dB overschreden. Vanwege deze overschrijding is nader akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] vanwege de spoorweg. De geluidbelasting op de woning vanwege de spoorweg zal 60,97 dB bedragen. Voor de woning geldt echter een streefwaarde - dat wil zeggen de waarde bij een volledig gevuld geluidproductieplafond - van 59,86 dB. Ook de streefwaarde wordt dus overschreden. Vanwege de overschrijding is gekeken of maatregelen ter beperking van de geluidbelasting kunnen worden getroffen. Er is besloten tot het aanbrengen van een raildemper over een lengte van 78 m op het spoor dat het meest nabij de woning ligt. Daarmee wordt de geluidbelasting teruggebracht 59,56 dB en kan worden voldaan aan de streefwaarde. De enkele twijfel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] aan de effectiviteit van de raildemper is onvoldoende om tot het oordeel te komen dat met toepassing van deze maatregel niet aan de streefwaarde kan worden voldaan. Gelet hierop hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder bij de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Het betoog faalt.
Trillinghinder spoorweg
12.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen vrezen voor trillinghinder van het spoor en schade aan hun woning. Zij voeren aan dat hier ten onrechte geen onderzoek naar is gedaan. Volgens [appellant sub 3A] en anderen hadden maatregelen moeten worden getroffen ter beperking van de trillinghinder.
12.1.    Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat geen ernstige trillinghinder als gevolg van het spoor is verwachten. Een toename van trillinghinder wordt voornamelijk veroorzaakt als er sprake is van een toename van het aantal treinen en bij een veranderd gebruik van het spoor door goederenverkeer. In het voorliggende geval blijft het aantal treinen gelijk, zal er geen goederenverkeer op het spoor rijden en verandert het treinmaterieel niet ten opzichte van de huidige situatie. Om tegemoet te komen aan verzoeken van belanghebbenden hebben provinciale staten evenwel alsnog onderzoek laten verrichten naar eventuele trillinghinder.
12.2.    Uit de memo "Trillingsonderzoek Poelwijkerlaan - Zevenaar" van 4 april 2017, opgesteld door Movares (hierna: het trillingsonderzoek), volgt dat de trillinghinder als gevolg van het plan alleen bij de woning aan de Poelwijkerlaan 12, die door provinciale staten is aangekocht, voelbaar toeneemt. In de overige woningen, waaronder ook de woningen van appellanten, treedt geen voelbare toename van de trillingen op. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], [appellant sub 3A] en anderen hebben de resultaten van het trillingsonderzoek niet bestreden. Gelet hierop hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare trillinghinder. Voor het oordeel dat provinciale staten maatregelen hadden moeten treffen ter beperking van optredende trillingen, bestaat geen aanleiding. Het betoog faalt.
Uitzichtbeperking spoorweg
13.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen betogen dat hun uitzicht wordt aangetast door de verhoogde aanleg van de spoorweg.
13.1.    Provinciale staten hebben toegelicht dat - anders dan [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen stellen - de spoorverdubbeling op nagenoeg dezelfde hoogte ligt als het spoor in de bestaande situatie. Er wordt slechts een verkanting, dat wil zeggen een schuinere ligging, toegepast van 15 cm in de bocht van het spoor. Deze verkanting is noodzakelijk om de hogere snelheden in de bocht te kunnen halen. De Afdeling ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat de spoorverdubbeling leidt tot een ernstige aantasting van het uitzicht vanaf de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen. Het betoog faalt.
Fijn stof spoorweg
14.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen betogen dat de spoorverdubbeling leidt tot een toename van fijn stof in de lucht.
14.1.    In de vormvrije m.e.r.-beoordeling van 4 juli 2016, opgesteld door Arcadis, zijn de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit onderzocht. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling staat dat de spoorverdubbeling niet leidt tot een toename van het aantal treinen, maar alleen een snelheidsverhoging met zich brengt. Daarom zullen de effecten op de luchtkwaliteit beperkt zijn. De ruimte tussen de berekende achtergrondconcentraties en de grenswaarden voor fijnstof PM10 en PM2,5 is ruim voldoende om te kunnen stellen dat de grenswaarden niet zullen worden overschreden, aldus de vormvrije m.e.r.-beoordeling. [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen hebben de vormvrije m.e.r.-beoordeling niet bestreden. Gelet hierop hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare hinder van fijnstof zal optreden. Het betoog faalt.
Geurhinder spoorweg
15.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat de spoorverdubbeling leidt tot geurhinder op hun perceel.
15.1.    Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat geen ernstige geurhinder is te verwachten. Volgens provinciale staten veroorzaakt de bestaande spoorweg al nauwelijks geurhinder. Ten gevolge van de spoorverdubbeling komt de spoorweg weliswaar op kortere afstand van het perceel van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] te liggen, maar de afstand van het perceel tot het spoor is in de nieuwe situatie nog altijd ruim. Daarbij komt dat het aantal treinen op het traject niet zal toenemen. Gelet op deze omstandigheden hebben provinciale staten zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat de spoorverdubbeling tot ernstige geurhinder zal leiden. Het betoog faalt.
Lichthinder spoorweg
16.    [appellant sub 3A] en anderen vrezen voor lichthinder door de spoorverdubbeling. De treinen zullen dichterbij hun percelen rijden en de koplampen van de treinen schijnen daarbij op hun woningen.
16.1.    Provinciale staten hebben toegelicht dat de lichtbundel van de treinen vooral is geconcentreerd op het spoor en niet op de omgeving. Het aangevoerde biedt geen aanleiding voor het oordeel dat dit standpunt onjuist is. Gelet hierop en nu na de spoorverdubbeling niet meer treinen op het spoor zullen rijden, hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de spoorverdubbeling niet leidt tot onaanvaardbare lichthinder bij de woningen van [appellant sub 3A] en anderen. Het betoog faalt.
Overlast bouwwerkzaamheden
17.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen betogen dat zij ernstige overlast zullen ervaren van de bouwwerkzaamheden voor de aanleg van het dubbele spoor en het werkterrein dat gedurende twee jaar nabij hun perceel aanwezig zal zijn. Zij vrezen voor een aantasting van hun uitzicht, lichthinder, verkeersoverlast en overlast door lawaai, stof en trillingen van zware machines. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] vrezen in het bijzonder voor ernstige geluidhinder van het bouwverkeer. Zij stellen dat op 20 m van hun perceel een bouwweg is gepland waar vrachtverkeer zal rijden.
17.1.    Eén van de tijdelijke werkterreinen zal aan de noordzijde van het spoor, tussen de spoorboog en de Babberichseweg, komen te liggen (hierna: werkterrein 2). Dit werkterrein is nodig voor de aanleg van de fietstunnel, het verleggen van de spoorboog en voor de spoorverdubbeling. Ten behoeve van werkterrein 2 is de voorlopige bestemming "Verkeer - Railverkeer Voorlopig 2" toegekend, onder meer bestemd voor bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen. De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van dit inpassingsplan. Werkterrein 2 zal op ten minste 40 m afstand van de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen komen te liggen.
Een kleiner werkterrein ligt ter hoogte van het terrein van British American Tobacco B.V. aan de Babberichseweg 2a en is nodig voor het aanpassen van de noordelijke bovenleidingportalen tussen station Zevenaar en de spoorboog (hierna: werkterrein 1). Ten behoeve van werkterrein 1 is de bestemming "Verkeer - Railverkeer Voorlopig 1" toegekend, eveneens bestemd voor bouwwegen en werkterreinen voor de aanleg van spoorwegen, overwegen en ongelijkvloerse kruisingen met een geldigheidstermijn van ten hoogste 5 jaar. Werkterrein 1 zal op ongeveer 145 m afstand van de percelen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen komen te liggen.
Parallel aan het spoor zal een bouwweg worden aangelegd. Daarnaast maakt de Babberichseweg deel uit van de route van het bouwverkeer.
17.2.    Provinciale staten hebben de gevolgen van de bouwwerkzaamheden en het gebruik van het tijdelijke werkterrein in de afweging betrokken. Zij onderkennen dat door de bouwwerkzaamheden en de aanwezigheid van de werkterreinen enige overlast ontstaat, maar de bouwwerkzaamheden zullen echter slechts anderhalf jaar duren, hetgeen de Afdeling niet onredelijk lang acht, gelet op de omvang van het project en de daarmee te dienen belangen. Provinciale staten hebben verder toegelicht dat werkterrein 2 daarnaast in overleg met de bewoners van de Poelwijkerlaan en Landgoed Sevenaer ten opzichte van het voorontwerp tot een minimale grootte is beperkt. Dit werkterrein wordt verder - anders dan [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben gesteld - voor het grootste deel van de bouwperiode niet bevoorraad langs hun perceel, maar via een aansluiting vanaf de Babberichseweg op de Ringbaan-Oost. Werkterrein 1 wordt wel ontsloten via de Babberichseweg langs het perceel van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], maar daarbij gaat het om veel minder zwaar werkverkeer. Provinciale staten hebben verder toegelicht dat, om overlast in de bouwfase zoveel mogelijk te voorkomen, alle betrokken omwonenden en bedrijven actief worden geïnformeerd over de planning van de bouwwerkzaamheden en over de voortgang. Omwonenden en bedrijven krijgen een direct aanspreekpunt. Zo wordt de uitvoering voor omwonenden voorspelbaar en kunnen eventuele problemen eerder worden gesignaleerd en opgelost. Ter zitting hebben provinciale staten tot slot toegelicht dat de werkterreinen visueel kunnen worden afgeschermd en dat de werkterreinen zeer spoedig na afloop van de werkzaamheden zullen worden verwijderd.
Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bouwwerkzaamheden en de aanwezigheid van het werkterrein zodanige hinder bij het perceel van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen zullen veroorzaken dat provinciale staten het inpassingsplan niet in redelijkheid hebben kunnen vaststellen. Het betoog faalt.
Alternatief werkterrein
18.    [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen voeren als alternatief aan dat werkterrein 2 ten noorden van de Babberichseweg langs de Hengelder wordt aangelegd. Dit zou de overlast op hun perceel enigszins beperken. Zij betogen dat provinciale staten dit alternatief ten onrechte niet hebben afgewogen.
18.1.    Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat een werkterrein aan de Hengelder na afweging van alle betrokken belangen is afgevallen als alternatieve locatie voor werkterrein 2. Daartoe hebben provinciale staten toegelicht dat een werkterrein op die locatie zou grenzen aan de percelen van de woningen aan de [locatie 2] en 2a. De gronden zijn bovendien in eigendom van Landgoed Sevenaer. Landgoed Sevenaer raakt door de spoorverdubbeling al grond kwijt. Om de eenheid van het landgoed en de effecten op het landgoed tijdens de bouwfase te beperken, is gekozen voor een werkterrein op gronden die in eigendom zijn van de gemeente Zevenaar.     Gelet op deze toelichting hebben provinciale staten naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet hoeven kiezen voor de alternatieve locatie voor werkterrein 2 zoals voorgesteld door [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 3A] en anderen. Het betoog faalt.
Waardevermindering
19.    Ten aanzien van het betoog dat het plan leidt tot waardedaling van de woningen van [appellante sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] en [appellant sub 3A] en anderen, overweegt de Afdeling dat wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde hiervan betreft, geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat provinciale staten bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht haden moeten toekennen dan zij hebben gedaan. Voor eventuele tegemoetkoming van planschade bestaat een aparte procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden. Het betoog faalt.
Conclusie
20.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
21.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.
w.g. Van Sloten    w.g. Blankenstein
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
821.