201609348/1/A2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 augustus 2016 in zaak nr. 16/1006 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende huurtoeslag over 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 148,00 en het teveel betaalde ten bedrage van € 1.941,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 19 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij besluit van 19 januari 2016 het door [appellante] tegen het besluit van 15 augustus 2014 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend.
2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert daartoe aan dat zij pas op 7 januari 2015 de definitieve aanslag over 2012 van de inspecteur voor de inkomstenbelasting heeft ontvangen. In deze aanslag heeft de inspecteur, ten gevolge van een door haar ex-echtgenoot gedane onjuiste aangifte, haar inkomen over 2012 op een onjuist bedrag vastgesteld. Daardoor heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2012 op een onjuist bedrag definitief berekend. De Belastingdienst/Toeslagen had aanleiding moeten zien om het bedrag van de terugvordering te halveren. Zij is onheus bejegend door medewerkers van de dienst. De diverse afdelingen van de Belastingdienst/Toeslagen werken onderling niet met elkaar samen en de dienst werkt niet of onvoldoende samen met de inspecteur. Zij probeert al vijf jaar tevergeefs om de terugvordering ongedaan te maken, aldus [appellante].
2.1 Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."
Artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) luidt: "Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing."
Artikel 35 van de Awir luidt: "In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking."
Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb luidt: "Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen."
Artikel 6:11 van de Awb luidt: "Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest."
2.2 In navolging van de rechtbank stelt de Afdeling vast dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen op 16 augustus 2014 en is geëindigd op 26 september 2014. Nu [appellante] op 13 december 2015 haar bezwaarschrift heeft ingediend, heeft zij de bezwaartermijn overschreden.
2.3 De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, op grond waarvan niet kan worden geoordeeld dat [appellante] in verzuim is geweest. Dat eerst op 7 januari 2015 de definitieve aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld, laat onverlet dat [appellante] tijdig bezwaar had kunnen maken tegen het besluit van 15 augustus 2014. Niet is gebleken dat [appellante] niet voor het einde van de bezwaartermijn een - summier - bezwaarschrift had kunnen indienen of - in afwachting van de aanslag over 2012 - de Belastingdienst/Toeslagen had kunnen vragen om op een later tijdstip de gronden van het bezwaar te mogen indienen. Hetgeen zij heeft aangevoerd over de bejegening door en de werkwijze van de Belastingdienst/Toeslagen laat het voorgaande onverlet. Aan hetgeen [appellante] inhoudelijk heeft aangevoerd over het besluit van 15 augustus 2014 is de rechtbank terecht niet toegekomen.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Kranenburg
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
680.