201609316/1/A3.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 27 oktober 2016 in zaak nr. 16/1081 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend.
Procesverloop
Bij besluit van 16 februari 2015 heeft het college zijn beslissing tot het onmiddellijk toepassen van bestuursdwang in de vorm van het direct ontmantelen van een hennepkwekerij in de woning aan de [locatie] te Purmerend op schrift gesteld en kenbaar gemaakt. Daarbij heeft het college bepaald dat de kosten van de toepassing van de bestuursdwang op [appellant] zullen worden verhaald.
Bij besluit van 18 februari 2015 heeft het college de kosten van de toepassing van de bestuursdwang vastgesteld op € 1.135,47 en deze kosten voor rekening van [appellant] gebracht.
Bij besluit van 15 januari 2016 heeft het college het door [appellant] tegen de besluiten van 16 en 18 februari 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2017, waar het college, vertegenwoordigd door N. Steenhagen en C.M. de Lange, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] was ten tijde van het besluit van 16 februari 2015 huurder van de woning aan de [locatie] te Purmerend. Hij stond toen ook op dat adres ingeschreven in de basisregistratie personen. Op 26 januari 2015 is in die woning een hennepkwekerij, bestaande uit 549 planten en bijbehorende apparatuur, aangetroffen.
2. Omdat zich een gevaarlijke situatie voordeed, is de hennepkwekerij met toepassing van spoedeisende bestuursdwang direct ontmanteld. De beslissing tot toepassing van bestuursdwang is nadien op schrift gesteld. De kosten ervan zijn verhaald op [appellant].
Het college heeft [appellant] als overtreder aangemerkt, omdat hij als huurder van de woning verantwoordelijk was voor de staat waarin de woning zich bevond en de wijze waarop de woning werd gebruikt. Nu volgens een proces-verbaal van de politie geregeld een sterke henneplucht te ruiken was en het gezoem van ventilatoren te horen was in de buurt van de woning, had [appellant] bij een bezoek aan de woning het vermoeden kunnen hebben dat de woning werd gebruikt voor het kweken van hennep. In dat geval had hij de politie kunnen bellen. Door zich er niet van te vergewissen op welke wijze de woning werd gebruikt, heeft [appellant] niet voldaan aan zijn zorgplicht, aldus het college.
Beoordeling van het hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat hij de woning ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij niet zelf in gebruik had. Daartoe voert hij aan dat het college zijn uitkering heeft ingetrokken omdat hij niet woonachtig was op het desbetreffende adres.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij zorgvuldig heeft gehandeld. Hij stelt dat hij, voordat hij tot onderverhuur overging, de potentiële onderhuurder eerst twee weken in huis heeft gehad. Het lag niet voor de hand om de onderhuurder ook daarna te blijven controleren, aldus [appellant].
3.1. Evenals in bezwaar en beroep is niet in geschil dat de woning aan de [locatie] te Purmerend als hennepkwekerij in gebruik was en dat dit gebruik in strijd was met de Woningwet en het Bouwbesluit. Evenmin is in geschil dat het college bevoegd was daartegen op te treden. In geschil is of [appellant] terecht als overtreder is aangemerkt.
3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] de onderverhuur van de woning niet aannemelijk heeft gemaakt, nu hij in het geheel geen bewijsstukken - zoals een schriftelijke huurovereenkomst of bewijzen van huurbetaling - heeft overgelegd. Evenzeer terecht heeft de rechtbank overwogen dat daardoor niet is komen vast te staan dat [appellant], die de woning huurde, de woning ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij niet zelf in gebruik had. Dat het college er, zoals [appellant] thans stelt, bij het intrekken van zijn uitkering wel van uitging dat hij de woning niet feitelijk bewoonde, maakt niet dat de rechtbank onjuist heeft geoordeeld over de vraag of [appellant] terecht als overtreder is aangemerkt. De rechtbank heeft immers ook overwogen dat, indien het bestaan van onderverhuur wel aannemelijk zou zijn, [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet wist of kon weten dat de woning als hennepkwekerij in gebruik was.
In dat verband heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van 17 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL4127, overwogen dat van een onderverhuurder mag worden gevergd dat hij zich op de hoogte stelt van het gebruik dat van het door hem verhuurde wordt gemaakt. Dat [appellant], naar hij stelt, de onderverhuurder voorafgaand aan de onderverhuur twee weken in huis heeft gehad, ontsloeg hem niet van de verplichting om zich nadien op de hoogte te stellen van het gebruik van het door hem verhuurde. Nu [appellant] heeft verklaard dat hij de woning in het geheel niet meer heeft bezocht en bezichtigd, heeft hij niet gedaan wat van hem mocht worden gevergd. De betogen falen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Verheij w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017
640.