201600341/1/A3.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 december 2015 in zaak nr. 15/2525 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2015 heeft de minister, thans de staatssecretaris, het door [appellant] ingediende verzoek om informatie afgewezen.
Bij besluit van 6 augustus 2015 heeft de minister, thans de staatssecretaris, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verleend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 januari 2017, waar [appellant], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.M. van Mil en mr. R.J. Oskam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 1 april 2015, gericht aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, heeft [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om digitale documenten waarin voor de periode 2010 tot en met 2014 voor leerlingen die in het voortgezet onderwijs of het voorgezet algemeen volwassenenonderwijs eindexamen gedaan hebben de volgende informatie te vinden is:
I) markering waaruit blijkt welke gegevens betrekking hebben op ‘dezelfde’ kandidaat,
II) de uitslag,
III) de datum uitslag,
IV) de onderwijsinstelling waar het examen is afgelegd,
V) het vestigingsvolgnummer,
VI) de elementcode van het examen,
VII) het examenjaar,
VIII) het cijfer voor het werkstuk (indien van toepassing),
IX) het combinatiecijfer,
X) per vak:
a) vakcode examenvak, b) diplomavak ja/nee, c) toepassing resultaat/ beoordeling examenvak, d) indicatie werkstuk ja/nee, e) hoger niveau,
f) beoordeling schoolexamen, g) cijfer schoolexamen, h) cijfer CE-1, i) cijfer CE-2, j) cijfer CE-3, k) 1e eindcijfer, l) 2e eindcijfer, m) 3e eindcijfer, n) cijfer cijferlijst, o) certificaat ja/nee, p) indicatie combinatiecijfer ja/nee, q) vakcode hoger niveau, r) examendeel.
2. Bij het besluit van 6 augustus 2015 heeft de minister, thans de staatssecretaris, de afwijzing van het verzoek gehandhaafd omdat de Wob volgens hem niet van toepassing is. De informatie waarop het verzoek ziet, is opgenomen in het Basisregister Onderwijs (hierna: het BRON). De grondslag daarvoor is de Wet op het onderwijstoezicht (hierna: de Wot). Hoofdstuk 6a, paragraaf 2, van de Wot vormt volgens de minister een bijzondere openbaarmakingsregeling die derogeert aan de Wob. Nu [appellant] niet behoort tot een van de in de Wot omschreven informatiegerechtigden, kan de informatie niet aan hem worden verstrekt.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het verzoek van [appellant] terecht heeft afgewezen omdat de Wob niet van toepassing is. Het BRON bevat volgens de rechtbank tot individuele personen herleidbare gegevens. Ter bescherming daarvan is een limitatieve opsomming gegeven van informatiegerechtigden. De Wot is dan ook een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter, waarvoor de Wob dient te wijken. Gelet op het doel van het BRON en de limitatieve opsomming in de Wot, behoort [appellant] volgens de rechtbank niet tot degenen aan wie gegevens uit het BRON kunnen worden verstrekt.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zijn verzoek niet op persoonsgegevens ziet en de Wot slechts voor persoonsgegevens een bijzondere openbaarmakingsregeling kent. Hij voert daartoe aan dat de gegevens in het BRON weliswaar allemaal op personen zien, maar dat de gegevens effectief kunnen worden geanonimiseerd door gegevens als namen, adressen en geboortedata weg te laten. De gegevens waarom hij heeft verzocht zijn niet te herleiden tot personen. Daarom is op zijn verzoek de Wob van toepassing, aldus [appellant].
4.1. In de Wot is niet bepaald wat in die wet onder persoonsgegeven wordt verstaan. Met de Tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs is voorgesteld het hoofdstuk IIA. "het basisregister onderwijs" aan de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank toe te voegen (Kamerstukken II 2000/01, 25 282, nr. 8, blz. 30 t/m 32). De bepalingen van dat hoofdstuk over het BRON zijn met de Intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs zoveel mogelijk ongewijzigd overgebracht in de Wot (Kamerstukken II 2008/09, 31 944, nr. 3, blz. 6). In de Tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs is toegelicht dat op verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in het onderhavige wetsvoorstel de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) onverkort van toepassing is en dat in deze nota van wijziging wordt aangesloten bij het begrippenkader van de Wbp (Kamerstukken II 2000/01, 25 282, nr. 8, blz. 58). Gelet hierop, gaat de Afdeling ervan uit dat onder persoonsgegeven in de bepalingen over het BRON van de Wot hetzelfde wordt verstaan als daaronder in de Wbp wordt verstaan.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt in die wet onder persoonsgegeven verstaan: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp is een persoon identificeerbaar aan de hand van gegevens die alleen of in combinatie met andere gegevens zo kenmerkend zijn voor een bepaalde persoon dat deze daarmee kan worden geïdentificeerd. Bij deze beoordeling moeten alle middelen betrokken worden waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door de verantwoordelijke dan wel enig ander persoon zijn in te zetten om die persoon te identificeren (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 48).
4.2. In zijn verzoek van 1 april 2015 heeft [appellant] verzocht om gegevens van leerlingen van het voortgezet onderwijs die in de periode van 2010 tot en met 2014 eindexamen hebben gedaan. Hij vraagt een markering waaruit blijkt welke gegevens op eenzelfde leerling betrekking hebben. Voorts vraagt hij om de onderwijsinstelling en het vestigingsnummer waar de leerling het examen heeft afgelegd, de datum van de uitslag van het examen en het examenjaar. Hij vraagt ook om behaalde cijfers voor het schoolexamen en de centrale examens per vak, inclusief de vakcode, en het cijfer voor het werkstuk.
Met de voormelde gegevens waarom [appellant] heeft verzocht - in combinatie met elkaar dan wel met gebruikmaking van middelen waarvan mag worden aangenomen dat zij redelijkerwijs door een persoon zijn in te zetten - kunnen personen worden geïdentificeerd. Uit de gegevens blijkt het vakkenpakket van leerlingen en in welk jaar en op welke school zij eindexamen hebben gedaan. Leerlingen kunnen in hun examenjaar en op hun school een uniek vakkenpakket hebben. Die leerlingen kunnen dan door bijvoorbeeld medeleerlingen en ouders van medeleerlingen worden geïdentificeerd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat een leerling een cijfer voor een vak aan personen, zoals familie en vrienden, of via internet kenbaar heeft gemaakt. Indien die leerling in zijn examenjaar en op zijn school de enige is met dat cijfer voor dat vak, zou die leerling kunnen worden geïdentificeerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het verzoek van [appellant] dan ook betrekking op persoonsgegevens in de hiervoor bedoelde zin. De rechtbank heeft derhalve met juistheid geoordeeld dat op het verzoek van [appellant] de Wob niet van toepassing is.
Het betoog faalt.
5. Gelet op het voorgaande, komt de Afdeling niet toe aan de bespreking van de overige door [appellant] voorgedragen gronden, die zien op toepassing van de Wob.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Michiels w.g. Noordhoek
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
819.