201700629/1/A2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 december 2016 in zaak nr. 16/5108 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2016 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M.J.P. Michiels, advocaat te Wijchen, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de raad een schriftelijke vraag gesteld. De raad heeft hierop gereageerd en vervolgens heeft [appellant] daarop een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een toevoeging ontvangen voor rechtsbijstand bij zijn echtscheidingsprocedure. Een eerste verzoek om extra uren heeft de raad bij besluit van 21 augustus 2015 afgewezen. Tegen dit besluit is [appellant] in bezwaar gekomen en voor dit bezwaar is hem op 4 november 2015 een toevoeging verleend (kenmerk 2FD0814). Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de raad toestemming verleend voor het besteden van 20 extra uren. Hierna heeft [appellant] wederom verzocht om extra uren voor de echtscheidingsprocedure. Dit verzoek is afgewezen en ook tegen dit besluit is hij in bezwaar gekomen. Voor die bezwaarprocedure heeft hij de raad om een toevoeging verzocht. Dit verzoek (met kenmerk 2FF8419) heeft de raad afgewezen omdat de gevraagde toevoeging onder het bereik van de op 4 november 2015 verleende toevoeging (met kenmerk 2FD0814) valt. [appellant] is het hier niet mee eens.
De aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat de op 25 april 2016 geweigerde toevoeging op hetzelfde rechtsbelang ziet als de op 4 november 2015 verleende toevoeging, namelijk het verkrijgen van extra uren voor een echtscheidingsprocedure. Er is geen sprake van meer dan één instantie, nu het in beide gevallen een toevoeging voor de bezwaarprocedure bij de raad betrof. Dat het hier verschillende bezwaarprocedures betrof, waarvan de eerste reeds was afgerond toen de tweede bezwaarprocedure aanhangig werd gemaakt, is in dit kader naar het oordeel van de rechtbank niet relevant.
Het hogerberoepschrift
3. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat ter beoordeling in hoger beroep enkel nog voorligt het betoog van [appellant] dat in de identieke zaak [...] wel een toevoeging is verstrekt en dat de raad in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door hem een toevoeging te onthouden.
3.1. De raad heeft desgevraagd nader toegelicht dat in de zaak [...] is besloten tot herziening van het besluit over te gaan omdat in beide aanleggen onduidelijkheid was gerezen over de mogelijke toevoegwaardigheid van het geschil en over hetgeen medewerkers van de raad zouden hebben gecommuniceerd. De raad stelt dat om die reden - als een tegemoetkoming - is besloten alsnog een toevoeging te verstrekken hoewel de werkzaamheden in beginsel vallen onder het bereik van een eerder verstrekte toevoeging. Nu er in het geval van [appellant] nooit onduidelijkheid is geweest over de standpunten van partijen is van gelijke gevallen geen sprake, aldus de raad.
[appellant] stelt zich in reactie hierop op het standpunt dat hij van mening blijft dat zijn zaak zonder meer gelijk is aan de zaak […] en dat de raad oneigenlijke gronden aanvoert op grond waarvan de toevoeging aan [...] zou zijn verstrekt.
3.2. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet sprake zijn van een rechtens vergelijkbaar geval, dat de raad ongelijk heeft behandeld. In hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht is geen grond gelegen voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte - onder verwijzing naar de discussie in de zaak [...] over wat medewerkers van de raad zouden hebben medegedeeld - op het standpunt stelt dat van een zodanig geval geen sprake is.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Kranenburg w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017
480.