ECLI:NL:RVS:2017:2296

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2017
Publicatiedatum
28 augustus 2017
Zaaknummer
201706629/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake gedoogbevel op basis van de Wet bodembescherming

Op 28 augustus 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek van [verzoekster], gevestigd te Heemstede, om een voorlopige voorziening te treffen tegen een gedoogbevel dat door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland was opgelegd. Dit gedoogbevel, dat op 7 juli 2017 was afgegeven, verplichtte [verzoekster] om gedogen dat er asbesthoudend materiaal van haar terrein werd verwijderd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat partijen het erover eens waren dat asbest van het terrein moest worden verwijderd in verband met het risico op verspreiding in het milieu. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van het Plan van Aanpak, dat de verwijdering van asbest omvatte, niet voldoende aanleiding gaf om het gedoogbevel te schorsen. De voorzieningenrechter merkte op dat het college in bezwaar alsnog kan besluiten dat al het aanwezige asbest moet worden verwijderd, en dat er geen andere belangen door [verzoekster] waren gesteld die een schorsing rechtvaardigden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van asbestverwijdering en de verantwoordelijkheden van betrokken partijen in het kader van de Wet bodembescherming.

Uitspraak

201706629/1/A1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster], gevestigd te Heemstede, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: [verzoekster]) om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2017 heeft het college aan [verzoekster] krachtens de Wet bodembescherming een gedoogbevel opgelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 augustus 2017, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [vennoot A], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.H.P. Brans en mr. R.A.F. Vermolen, beiden advocaat te Den Haag, vergezeld door E. Gerding en E.A.H. ten Hag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op het terrein van [verzoekster], gelegen aan de [locatie] te Heemstede, is eind 2012 en in 2013 baggerspecie in depot gebracht. De baggerspecie is afkomstig uit de ringvaart van de Haarlemmermeerpolder. Een deel van de opgeslagen baggerspecie is over een deel van het perceel verspreid. Gebleken is dat in de op het perceel aanwezige baggerspecie asbesthoudend materiaal aanwezig is.
2.    Bij het besluit van 7 juli 2017 heeft het college [verzoekster] bevolen te gedogen dat op het perceel in de maanden augustus, september en oktober van 2017 gedurende een periode van maximaal 20 werkdagen werkzaamheden worden uitgevoerd ter verwijdering van het op het perceel aanwezige asbest, zoals omschreven in het door Niebeek B.V. opgestelde Plan van Aanpak van 10 maart 2016. De uit te voeren werkzaamheden bestaan onder meer uit de verwijdering van asbest op het huidig maaiveld door middel van handpicking, het verwijderen en afvoeren van grof vuil bij de spuitmonden en eventueel de inzet van (mechanische) hulpmiddelen.
Ter zitting heeft het college gesteld dat het zich de situatie van [verzoekster] van begin af aan heeft aangetrokken, hoewel de provincie op geen enkele manier verantwoordelijkheid draagt voor de ontstane situatie. [verzoekster] weigert het college toegang tot het perceel te verlenen om het asbesthoudende materiaal te verwijderen. Dit terwijl het college bereid is de kosten van verwijdering van asbest, waar naar schatting een bedrag van € 456.000,00 (excl. BTW) mee gemoeid is, voor eigen rekening te nemen.
3.    [verzoekster] heeft bezwaar tegen het gedoogbevel gemaakt, omdat uitvoering van het Plan van Aanpak van 10 maart 2016 volgens haar de aantasting van het terrein door asbest niet zoveel mogelijk ongedaan maakt. Daartoe is volgens haar nodig dat alle asbesthoudende bagger wordt ontgraven en afgevoerd.
De bezwaarprocedure kan volgens [verzoekster] ertoe leiden dat alsnog tot een volledige sanering wordt overgegaan. In dat geval zal uitvoering van de in het gedoogbevel vermelde werken ondoelmatig zijn geweest. Zij verzoekt daarom het gedoogbevel te schorsen tot nadat op haar bezwaar is beslist.
4.    Artikel 49, eerste lid, van de Wet bodembescherming bepaalt:
"Gedeputeerde staten kunnen, indien dat noodzakelijk is om […] sanering […] mogelijk te maken, maatregelen nemen als bedoeld in artikel 30, tweede, derde en vierde lid. […]."
Artikel 30, derde lid, bepaalt:
"Met betrekking tot degene op wiens grondgebied de oorzaak van de verontreiniging of de aantasting zich bevindt, dan wel de verontreiniging, de aantasting of de directe gevolgen zich voordoen, kunnen de […] maatregelen een bevel inhouden daarbij aan te geven personen op zijn grondgebied toe te laten en in de gelegenheid te stellen, zo nodig met gebruik van hulpmiddelen:
a. […]
b. de oorzaak van de verontreiniging of de aantasting weg te nemen dan wel de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken."
5.    Deze procedure leent zich niet voor beantwoording van de vraag of het noodzakelijk is om alle asbesthoudende baggerspecie te verwijderen en of het college degene is die dat zou moeten doen.
Thans zal worden nagegaan of bij afweging van de betrokken belangen aanleiding bestaat om de door [verzoekster] gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
5.1.    Partijen zijn het erover eens dat asbest van het terrein moet worden verwijderd in verband met het risico op verspreiding daarvan in het milieu en naar de bewoonde omgeving. Met de uitvoering van het Plan van Aanpak wordt asbest van het terrein verwijderd, ook al is dat volgens [verzoekster] nog niet voldoende. Dat het Plan van Aanpak wordt uitgevoerd, betekent niet dat het college in bezwaar niet tot het oordeel zou kunnen komen dat alsnog al het aanwezige asbest moet worden verwijderd. Gelet hierop en nu [verzoekster] geen ander belang dan het belang bij asbestverwijdering heeft gesteld, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor schorsing van het gedoogbevel.
6.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Visser
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2017
148.