ECLI:NL:RVS:2017:2355

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
201608144/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderopvangtoeslag en terugvordering door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond heeft verklaard. De Belastingdienst had de kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2012 definitief vastgesteld op € 572,00 en had bepaald dat hij € 9.386,00 aan teveel ontvangen voorschotten moest terugbetalen. Later werd deze berekening herzien en vastgesteld op € 521,00, met een resterend bedrag van € 51,00 aan terug te betalen voorschotten. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had geoordeeld dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn aanspraak op de kinderopvangtoeslag voor de opvang van zijn kinderen via gastouderbureau A en B.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 mei 2017 ter zitting behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank had miskend dat er een schriftelijke overeenkomst was voor de gastouderopvang en dat de Belastingdienst in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door om een schriftelijke overeenkomst te vragen. De Afdeling oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij recht had op de kinderopvangtoeslag, omdat hij geen schriftelijke overeenkomsten had overgelegd die de opvang van zijn kinderen bevestigden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag op basis van de overgelegde jaaropgaven had vastgesteld en dat het bewijsrisico bij [appellant] lag. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201608144/1/A2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Roden, gemeente Noordenveld,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 september 2016 in zaak nr. 15/3995 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2012 definitief berekend en vastgesteld op € 572,00 en bepaald dat hij € 9.386,00 aan teveel ontvangen voorschotten moet terugbetalen.
Bij besluit van 14 november 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening herzien en de kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2012 vastgesteld op € 521,00 en bepaald dat hij nog een resterend bedrag van € 51,00 aan teveel ontvangen voorschotten moet terugbetalen.
Bij besluit van 7 september 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen voornoemde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2017, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door
mr. drs. J.H.E. van der Meer, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan [appellant] over 2012 een voorschot kinderopvangtoeslag toegekend ten bedrage van € 1.744,00 voor de opvang van zijn twee kinderen via [gastouderbureau A] in de periode januari tot en met november 2012 en [gastouderbureau B] in de periode december 2012. Dit voorschot is naar aanleiding van door [appellant] doorgegeven wijzigingen vastgesteld op een bedrag van € 9.958,00. Om de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief vast te kunnen stellen heeft de dienst [appellant] bij brief van 10 juni 2014, en nogmaals bij brief van 16 juli 2014, verzocht om aanvullende informatie. De dienst heeft gevraagd om jaaropgave(n) van de kinderopvanginstelling(en) waaruit het afgenomen aantal uren en opvangkosten in 2012 blijkt. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief vastgesteld op een bedrag van € 572,00 en na ontvangst van de definitieve inkomensgegevens op een bedrag van € 521,00. [appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hem bij brief van 8 juni 2015 verzocht om aanvullende informatie. Meer specifiek heeft de dienst verzocht om de opvangcontracten afgesloten tussen [appellant] en de kinderopvanginstellingen geldig voor 2012 die door beide partijen zijn ondertekend en de urenregistratie van de door [appellant] gewerkte uren ten behoeve van zijn onderneming(en) gedurende 2012, of andere documenten waaruit dit blijkt. Bij het besluit van 7 september 2015 heeft de dienst het bezwaar ongegrond verklaard omdat de door [appellant] aangeleverde aanvullende informatie onvoldoende is om aan zijn bezwaar tegemoet te komen.
2.    Niet in geschil is dat [appellant] aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag in de maand december 2012 ten bedrage van € 521,00 voor de opvang van zijn kinderen via [gastouderbureau B]. In geschil is of de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over de periode januari tot en met november 2012 voor de opvang via [gastouderbureau A] terecht heeft vastgesteld op nihil en de teveel ontvangen voorschotten heeft teruggevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit het geval is.
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat gastouderopvang heeft plaatsgevonden op grond van een schriftelijke overeenkomst. Met betrekking tot de opvang van zijn zoon heeft hij in hoger beroep een overeenkomst overgelegd. Zijn dochter heeft gastouderopvang genoten bij dezelfde gastouder via hetzelfde gastouderbureau als zijn zoon. Hij verwijst in dit verband naar een email betreffende de inschrijving van zijn dochter bij [gastouderbureau A]. Verder heeft hij jaaroverzichten en inkoopfacturen overgelegd, waaruit voldoende blijkt dat gastouderopvang heeft plaatsgevonden op grond van schriftelijke overeenkomsten. [appellant] betoogt dat de Belastingdienst/Toeslagen met het vereiste van een schriftelijke overeenkomst in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Toekenning van de kinderopvangtoeslag voor de opvang van zijn twee kinderen geschiedde door de jaren heen op basis van de overgelegde jaaropgaven. Er is nooit om een schriftelijke overeenkomst verzocht. Bovendien is bij andere vraagouders de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief vastgesteld aan de hand van de jaaropgaven zonder dat hen om een schriftelijke overeenkomst is gevraagd. Verder stelt [appellant] dat het bewijsrisico niet alleen bij hem ligt. Het gastouderbureau dient ook een administratie bij te houden en op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen informatie te verstrekken. Hij verwijst hiertoe naar artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, en artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Regeling Wkkp). Dat het gastouderbureau geen bescheiden heeft overgelegd, dient niet voor zijn rekening te komen, aldus [appellant].
3.1.    De op het geschil betrekking hebbende bepalingen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) en de Regeling Wkkp zijn opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2.    De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1790, overwogen dat degene die stelt recht te hebben op kinderopvangtoeslag dat aan de hand van een schriftelijke overeenkomst met de houder als bedoeld in artikel 1.56 van de Wkkp dient aan te tonen en dat het ontbreken van een dergelijke overeenkomst tot gevolg heeft dat geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag.
[appellant] heeft in hoger beroep een overeenkomst van 28 januari 2010 met betrekking tot de opvang van zijn zoon met ingang van 1 februari 2010 en geldig voor onbepaalde tijd overgelegd. Deze overeenkomst bevat geen prijs per uur en aantal uren kinderopvang, gegevens die ook niet eenduidig uit de andere overgelegde stukken blijken. [appellant] heeft geen facturen of betaalbewijzen overgelegd. De overgelegde jaaropgave 2012 van [gastouderbureau A], voor zover deze al als bewijs kan dienen, vermeldt wel een prijs per uur, maar heeft betrekking op de periode januari tot en met september zodat daaruit niet de hoogte van de totale kosten van gastouderopvang via [gastouderbureau A] over de periode van januari tot en met november 2012 blijkt. Voor zover uit de inkoopfactuur van 11 december 2012 van [gastouderbureau A] ten behoeve van de gastouder al zou blijken dat over de maand november 2012 opvang is verleend, gaat het daarin om kosten van de gastouder over die maand en ontbreken nog steeds de gegevens over de maand oktober 2012. Ook uit de jaaropgave 2012 van [gastouderbureau A] aan de gastouder kan niet eenduidig worden vastgesteld wat de hoogte van de totale kosten van de daadwerkelijk afgenomen uren over 2012 was, nu deze jaaropgave betrekking heeft op het aantal uren dat de gastouder uitbetaald heeft gekregen van het gastouderbureau en dit niet zondermeer gelijk kan worden gesteld aan door [appellant] gemaakte totale kosten voor kinderopvang.
Met betrekking tot de opvang van zijn dochter heeft [appellant] geen schriftelijke overeenkomst overgelegd. De overgelegde email betreffende de bevestiging van inschrijving van zijn dochter bij [gastouderbureau A], kan reeds niet als bewijs voor kinderopvang dienen, nu dit geen basis vormt voor kinderopvang. Daartoe dient, zoals ook uit de email blijkt, een overeenkomst te zijn gesloten.
Dat de toekenning van de kinderopvangtoeslag door de jaren heen geschiedde op basis van overgelegde jaaropgaven zonder dat om een schriftelijke overeenkomst werd verzocht kan [appellant] niet baten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] bij brieven van 10 juni 2014 en 16 juli 2014 verzocht om de jaaropgave(n) van de kinderopvanginstelling(en) over te leggen waaruit het afgenomen aantal uren en de opvangkosten in 2012 blijken. Op basis van de door [appellant] overgelegde jaaropgaven heeft de dienst vervolgens de kinderopvangtoeslag over 2012 definitief vastgesteld. Omdat [appellant] zich met de hoogte van de toegekende toeslag niet kon verenigen, heeft de dienst hem hangende bezwaar uitgenodigd om de tussen hem en de kinderopvanginstellingen afgesloten opvangcontracten geldig voor het jaar 2012 over te leggen die door beide partijen zijn ondertekend. De door [appellant] overgelegde stukken waren voor de dienst vervolgens geen aanleiding om de toeslag in het voordeel van [appellant] te herzien. De dienst heeft de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 aldus definitief vastgesteld op basis van de overgelegde jaaropgaven. Anders dan [appellant] betoogt, is het verder de verantwoordelijkheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag om een deugdelijke administratie bij te houden en op verzoek de gevraagde gegevens over te leggen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang zijn. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel is dan ook geen sprake.
Tevens is uit een door [appellant] overgelegd e-mailbericht van 13 oktober 2015 gebleken dat hij niet alle kosten voor kinderopvang in 2012 heeft voldaan. Aan dit bericht is handgeschreven toegevoegd dat [appellant] rechtstreeks aan de gastouder heeft betaald in verband met het faillissement van het gastouderbureau. Daargelaten of hij alle kosten daadwerkelijk heeft voldaan, is met de gestelde betalingen zonder tussenkomst van het gastouderbureau aan de gastouder, niet voldaan aan de in artikel 1.49, derde lid, aanhef en onder b, van de Wkkp neergelegde kassiersfunctie, zodat ook om die reden geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag over 2012 terecht heeft vastgesteld op € 521,00 en de teveel ontvangen toeslag heeft teruggevorderd.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017
343-834. BIJLAGE
De op het geschil betrekking hebbende bepaling uit de Awir luidt als volgt:
Artikel 18, eerste lid
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
De op het geschil betrekking hebbende bepalingen uit de Wkkp luiden als volgt:
Artikel 1.5, eerste lid
"Een ouder heeft aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente of jegens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien het betreft:
[...]
b. gastouderopvang in een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau."
Artikel 1.49, derde lid
"Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden van het bureau, waaronder wordt verstaan:
[…]
b. het doorgeleiden van de betalingen van ouders aan gastouders."
Artikel 1.56, vierde lid
"Gastouderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst."
De op het geschil betrekking hebbende bepaling uit de Regeling Wkkp luidt als volgt:
Artikel 11
"1. De administratie van een kindercentrum of gastouderbureau is zodanig ingericht dat op verzoek van:
[...]
b. de Belastingdienst/Toeslagen, het college of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tijdig, de gegevens of inlichtingen over de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder f en g, respectievelijk derde lid, eerste volzin, voor zover betrekking hebbend op onderdeel f, en tweede volzin, onder c, d, e, f of g kunnen worden verstrekt die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag, de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente of de hoogte van de tegemoetkoming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen van belang zijn.
[...]
3. Het tweede lid, onder a tot en met f is van overeenkomstige toepassing op de administratie van een gastouderbureau. De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens:
[...]
c. afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst,
[...]."