201604951/1/A3.
Datum uitspraak: 6 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amersfoort,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 juni 2016 in zaak nr. 15/2201 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders (lees: de burgemeester) van Amersfoort.
Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2014 heeft de burgemeester aan de Stichting Eem on Ice vergunning verleend voor het organiseren van een evenement.
Bij besluit van 16 maart 2015 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft een schriftelijke zienswijze naar voren gebracht.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juli 2017, waar [appellant] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Gellekom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het besluit van 27 oktober 2014 heeft de burgemeester vergunning verleend voor het organiseren van het evenement "WinterparadIJS" op het Eemplein te Amersfoort in de periode van 28 november 2014 tot en met 4 januari 2015. Het evenement bestond uit de exploitatie van een kunstijsbaan met een horecapaviljoen, een kleine kermis en een wintermarkt. [appellant] woont aan het Eemplein. Omdat hij overlast heeft ervaren van de vorige editie van het evenement, een jaar eerder, heeft hij bezwaar gemaakt tegen de verlening van de vergunning. De burgemeester heeft geen aanleiding gezien om terug te komen van de vergunningverlening en het evenement heeft plaatsgevonden. [appellant] stelt schade te hebben geleden, onder meer omdat door het evenement veroorzaakte overlast tot gezondheidsproblemen heeft geleid en hem heeft genoodzaakt om in een hotel te verblijven. Hij heeft de Afdeling verzocht om de burgemeester te veroordelen tot vergoeding van deze schade.
Voorwerp beroep
2. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank haar beoordeling ten onrechte heeft beperkt tot de verlening van de vergunning. Hij voert daartoe aan dat hij in bezwaar en beroep ook heeft geklaagd over de handhaving van de vergunningvoorschriften door de burgemeester. In het bij de rechtbank bestreden besluit is de burgemeester bovendien ingegaan op zijn klachten daaromtrent, aldus [appellant].
2.1. [appellant] heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit van 16 maart 2015. In dat besluit, met als onderwerp "beslissing op bezwaar", heeft de burgemeester uitdrukkelijk vermeld dat hij heeft besloten om het door [appellant] tegen de vergunning gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren en is geen melding gemaakt van een bezwaar tegen een ander besluit. Het door [appellant] ingediende bezwaarschrift van 24 november 2014 is uitdrukkelijk slechts tegen de vergunning gericht. Dat de burgemeester in het besluit van 16 maart 2015 is ingegaan op klachten van [appellant] over de handhaving van de vergunningvoorschriften, laat daarom onverlet dat het alleen een besluit omtrent de verlening van de vergunning inhoudt. Eventuele overtredingen van de vergunningvoorschriften betreffen niet de rechtmatigheid van de vergunning, maar de naleving ervan. Derhalve heeft de rechtbank de klachten van [appellant] over de handhaving van de vergunningvoorschriften terecht buiten beschouwing gelaten. Het betoog faalt.
Geen gelegenheid voor zienswijze vooraf
3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet is benadeeld doordat hij geen gelegenheid heeft gekregen om vóór de verlening van de vergunning zijn zienswijze naar voren te brengen. Dat hij in bezwaar alsnog zijn standpunten naar voren heeft kunnen brengen, doet volgens [appellant] daar niet aan af. Hij voert daartoe aan dat ten tijde van de hoorzitting in bezwaar het evenement al meer dan twee weken aan de gang was en dat belangrijke onderdelen van de vergunning pas na die zitting aan hem zijn toegezonden.
3.1. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester, gelet op artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), [appellant] ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om vóór de verlening van de vergunning zijn zienswijze naar voren te brengen. Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb is de rechtbank aan dit gebrek voorbijgegaan, omdat [appellant] volgens haar niet door het gebrek is benadeeld. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geen nadeel aanwezig geacht. Dat ten tijde van de hoorzitting in bezwaar het evenement al aan de gang was en [appellant] toen nog niet de volledige vergunning had ingezien, neemt immers niet weg dat hij in bezwaar en beroep zijn standpunten over de vergunning naar voren heeft kunnen brengen. Gezien het besluit op zijn bezwaar, is niet aannemelijk dat de burgemeester anders op de aanvraag om de vergunning zou hebben besloten indien [appellant] zijn standpunten vóór het besluit op de aanvraag naar voren had gebracht. Het betoog faalt.
Bekendmaking
4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester de vergunning voldoende bekend heeft gemaakt. Hij voert daartoe aan dat de omwonenden moesten worden beschouwd als personen tot wie het besluit is gericht en aan wie het besluit dus overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb moest worden toegezonden of uitgereikt. Als voor de bekendmaking van een dergelijke vergunning volstaan mag worden met toezending of uitreiking aan de aanvrager, dan zijn omwonenden onvoldoende in staat om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Voorts heeft de burgemeester niet aannemelijk gemaakt dat hij de vergunning algemeen heeft gepubliceerd, aldus [appellant].
4.1. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. De door [appellant] bestreden vergunning is verleend aan de Stichting Eem on Ice en het besluit daartoe is derhalve uitsluitend tot haar gericht. Niet in geschil is dat de burgemeester het besluit aan de Stichting Eem on Ice heeft toegezonden, zodat de vergunning correct bekend is gemaakt.
Hoewel het besluit uitsluitend aan de Stichting Eem on Ice moest worden toegezonden of uitgereikt, heeft [appellant] reeds vóór de opbouwwerkzaamheden ten behoeve van het evenement kennis kunnen nemen van de verlening van de vergunning. Blijkens een door de burgemeester overgelegde kopie is van de vergunning immers op 29 oktober 2014 mededeling gedaan in de "Stadsberichten", het mededelingenblad van de gemeente Amersfoort dat wekelijks is opgenomen in het huis-aan-huisblad "De Stad Amersfoort". Anders dan [appellant] aanvoert, wordt hieraan niet afgedaan doordat de verlening van de vergunning niet is vermeld in de subrubriek "Soesterkwartier/Isselt" in de rubriek "Vergunningen", maar verderop in een aparte rubriek "Evenementenvergunningen". Gezien de aard van de vergunning, is het niet onlogisch dat de verlening ervan in die rubriek is vermeld.
Gezien het voorgaande, geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de bekendmaking van de vergunning geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het betoog faalt.
Redelijkheid
5. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester de vergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hij voert daartoe aan dat het evenement inclusief op- en afbouw zeven weken lang dagelijks geluidshinder veroorzaakt in een periode die voor velen in het teken van rust staat. Schaatsen is echter ook mogelijk zonder geluidshinder. Daarnaast is van belang dat het Eemplein als woonwijk is bestemd en dat de vorige editie van het evenement tot gegronde klachten heeft geleid, aldus [appellant].
5.1. De in dit geval relevante bepalingen van de Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort luiden als volgt:
Artikel 1:8:
"De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu."
Artikel 2:25:
"1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
[…]
5. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een evenementenvergunning weigeren indien:
a. onevenredig veel beslag wordt gelegd op de hulpdiensten;
b. de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement; of
c. in de door de burgemeester vastgestelde Evenementenkalender als bedoeld in het tiende lid al een reservering is opgenomen voor een ander evenement op de gevraagde tijd, locatie of in de nabijheid daarvan.
[…]"
5.2. Het Eemplein ligt net buiten het oude centrum van Amersfoort. Zoals de burgemeester heeft toegelicht, is het plein opgezet voor multifunctioneel gebruik en fungeert het als tweede centrum van de stad. Behalve woningen, zijn er een cultureel centrum, een bioscoop, een openbare parkeergarage en diverse winkels en horecagelegenheden gevestigd. Zoals de burgemeester verder heeft toegelicht, is met de inrichting van het plein mede beoogd om er evenementen te laten plaatsvinden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het geconfronteerd worden met evenementen, die enige overlast mee kunnen brengen, inherent is aan de ligging van de woning van [appellant]. In de door [appellant] bestreden vergunning zijn diverse voorschriften opgenomen ter voorkoming van onaanvaardbare overlast. Zo zijn beperkingen gesteld aan de openingstijden en de tijdstippen waarop op- en afbouwwerkzaamheden mochten plaatsvinden. Daarnaast zijn verplichtingen opgelegd omtrent de veiligheid, de bereikbaarheid voor hulpdiensten en het informeren van omwonenden. Ook zijn geluidsnormen opgelegd. Bij de vorige editie van het evenement heeft [appellant] geklaagd over het geluid dat werd veroorzaakt door het aggregaat dat de koelmachine van de ijsbaan van stroom voorzag. Naar aanleiding daarvan is in de aanvraag, die deel uitmaakt van de vergunning, opgenomen dat niet met een aggregaat gewerkt mag worden, maar met stroom uit bestaande stroomaansluitpunten. Naar aanleiding van een klacht over het volume van het omroepgeluid en een daaropvolgende controle, zijn op 11 december 2014 nadere voorschriften gesteld omtrent het omroepen.
Gezien het voorgaande, heeft de burgemeester de vergunning in redelijkheid kunnen verlenen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Het betoog faalt.
Conclusie omtrent hoger beroep [appellant]
6. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop, dient het door [appellant] gedane verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
Voorwaardelijk incidenteel hoger beroep burgemeester
7. De burgemeester heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het hoger beroep van [appellant] gegrond is. Nu aan deze voorwaarde niet is voldaan, is het incidenteel hoger beroep komen te vervallen.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Sevenster w.g. De Vries
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017
582.