201608044/1/A1.
Datum uitspraak: 6 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2015, zoals gewijzigd bij besluit van 28 april 2016, heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's).
Bij besluit van 30 augustus 2016 heeft het college het daartegen door [appellant] ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2017, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D. Krak, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer is besloten om locatie 16 wegens de aanwezigheid van een Stedin gasleiding, riolering en een datatransportkabel op te heffen en samen te voegen met locatie 16a, hoek Karperstraat/Hooft Graaflandstraat ter hoogte van huisnummer 115 en deze bestaande locatie uit te breiden met twee ORAC’s. Om te voorkomen dat de ORAC’s voor de helft op de openbare weg komen te staan, is besloten ter plaatse een parkeerplaats op te heffen.
Het beroep
2. [appellant] vreest voor overlast als gevolg van de plaatsing van twee ORAC’s op de hoek Karperstraat/Hooft Graaflandstraat, temeer nu als gevolg daarvan een parkeerplaats zal verdwijnen. Een parkeerplaats minder is volgens [appellant] niet wenselijk, omdat in de Karperstraat tussen de Hooft Graaflandstraat en de Julianaweg beneden- en bovenwoningen zijn.
Voorts wijst [appellant] erop dat dubbele containers voor meer rommel kunnen zorgen omdat vuilnis of grote voorwerpen tussen de containers kunnen worden gedumpt.
Volgens [appellant] heeft één container voldoende capaciteit voor de Karperstraat.
[appellant] vreest verder voor stankoverlast nu de zon de hele dag op de voorziene locatie voor de ORAC’s staat en zijn tuin en terras ernaast zijn gelegen.
Volgens [appellant] kan het college er in plaats van plaatsing van een ORAC voor kiezen vaker het vuil op te halen, de oude locatie 16 in gebruik nemen door medewerking van Stedin te realiseren, het afval te verminderen, een andere locatie te zoeken of te bezien of een tweede container in de praktijk noodzakelijk blijkt.
2.1. [appellant] heeft bij brief van 7 augustus 2017 het besluit van het college van 7 juli 2017 met kenmerk 4514681/06072017/TG overgelegd, waarin staat dat het college heeft besloten twee van de drie ORAC’s op locatie 16a op de hoek Karperstraat/Van Hooft Graafland te verwijderen en op een andere locatie te plaatsen. Als reden voor de verplaatsing is in dat besluit vermeld dat automobilisten hier zeer vaak stoppen om vuilnis in een ORAC te werpen waardoor het verkeer wordt belemmerd om vanaf de Van Hooft Graaflandstraat via dit kruispunt de weg in te rijden. Daarnaast staat het verkeer vast op de Van Hooft Graaflandstraat. Dit is ook voor het doorgaand verkeer op de Van Hooft Graaflandstraat een onwenselijke situatie, aldus het besluit van 7 juli 2017.
2.2. Nu het college zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Voor zover [appellant] zich ter zitting overigens op het standpunt heeft gesteld dat hij zich er niet mee kan verenigen dat op locatie 16a na verplaatsing van de twee ORAC’s nog één ORAC overblijft, overweegt de Afdeling dat onweersproken is dat [appellant] tegen het plaatsingsbesluit van de desbetreffende ORAC geen rechtsmiddelen heeft aangewend. Dat besluit betreft een in rechte onaantastbaar besluit waarover de Afdeling zich in de onderhavige procedure niet kan uitlaten.
3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 30 augustus 2016 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 28 april 2016 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 30 augustus 2016, kenmerk b.16.1581;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 28 april 2016, kenmerk 16.503172;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Sloten w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017
490.