ECLI:NL:RVS:2017:2400

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
201701603/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen na alcoholmisbruik

In deze zaak heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) op 27 mei 2016 geweigerd een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen te verstrekken aan de appellant, die eerder in 2012 was betrapt op rijden onder invloed van alcohol. Het CBR baseerde deze weigering op een medisch rapport dat wees op alcoholmisbruik en een verhoogde CDT-waarde, wat duidt op recent en overmatig alcoholgebruik. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging bij de Raad van State.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het CBR terecht had gehandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de wetgeving geen ruimte biedt voor het CBR om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van de appellant, zoals zijn verleden als vrachtwagenchauffeur en de gevolgen van de intrekking van zijn rijbewijs. De Afdeling benadrukte dat de regelgeving dwingend is en dat de appellant niet kon aantonen dat hij een recidiefvrije periode van een jaar had doorgemaakt. De eerdere tijdelijke verklaring van geschiktheid was niet vergelijkbaar met de huidige situatie, gezien de verhoogde CDT-waarde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201701603/1/A2.
Datum uitspraak: 6 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 januari 2017 in zaak nr. 16/2789 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 27 mei 2016 heeft het CBR geweigerd een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen te verstrekken.
Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Heesch, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De van belang zijnde wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage.
2.    De regiopolitie Brabant-Noord heeft in 2012 bij [appellant], als bestuurder van een auto, een ademalcoholgehalte van 585 µg/l geconstateerd. Het CBR heeft naar aanleiding daarvan het aan [appellant] afgegeven rijbewijs ongeldig verklaard. [appellant] heeft het CBR thans verzocht om een verklaring van geschiktheid, die hij nodig heeft om een nieuw rijbewijs te kunnen aanvragen.
3.    Bij de behandeling van de aanvraag is door C.A. Stojkovic, arts, en I.S. Hernandez-Dwarkasing, psychiater, een medisch rapport uitgebracht. In de conclusie van het rapport is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Bij huidig onderzoek werden de volgende bevindingen vastgesteld:
•    Betrokkene geeft aan dat hij in het verleden een periode veel alcohol heeft gebruikt, soms wel 20-25 AE per dag. Dit was in een moeilijke periode. Zelf zou betrokkene zijn gebruik destijds niet als problematisch omschrijven. Gezien het forse alcoholgebruik in die tijd en het niet onderkennen ervan is een aanwijzing voor alcoholmisbruik in die tijd. Dit impliceert een verhoogd risico op hernieuwd alcoholmisbruik door betrokkene.
[…]
•    Bij lichamelijk onderzoek was bij betrokkene sprake van een verhoogde bloeddruk wat kan passen bij langdurig overmatig alcoholgebruik maar wat ook andere oorzaken kan hebben.
•    Het verdere lichamelijk- en ook psychiatrisch onderzoek waren ongestoord.
•    Bij laboratoriumonderzoek heeft betrokkene een fors verhoogde CDT-waarde van 3,3% CDT (N-latex) en een fors verhoogde CDT-waarde van 4,0% DST (CD-methode), hetgeen een hoge mate van waarschijnlijkheid impliceert dat bij betrokkene sprake is van recent en overmatig alcoholgebruik.
•    De verhoogde CDT-waarden passen niet bij het opgegeven alcoholgebruik van betrokkene. Dit maakt de anamnese geheel onbetrouwbaar en zeer waarschijnlijk is dan ook sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik. Dit is een sterke aanwijzing voor alcoholmisbruik.
•    Betrokkene weet dat het een alcoholkeuring betreft waarbij het rijbewijs niet verkregen wordt als er sprake is van overmatig alcoholgebruik. Er is desondanks sprake van voortdurend gebruik van alcohol, wat een aanwijzing is voor alcoholmisbruik.
Beschouwend kan er naar mijn mening gesteld worden dat er geen sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot het alcoholmisbruik en mijn advies is een ongeschiktheid voor beide categorieën."
4.    Het CBR heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het medisch rapport. Paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) bepaalt dwingend dat iemand die misbruik maakt van een psychoactief middel (zoals alcohol) zonder meer ongeschikt is voor het besturen van motorrijtuigen. Het CBR heeft [appellant] met de in geding zijnde besluitvorming op grond van de onderzoeksresultaten en de dwingendrechtelijke regelgeving ongeschikt geacht voor het besturen van een motorrijtuig en de verklaring geweigerd.
Beroep
5.    De rechtbank heeft overwogen, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:111, en van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1921, dat in een geval als hier aan de orde, waarin de psychiater de diagnose alcoholmisbruik stelt, aanleiding bestaat om een op het medisch rapport gebaseerd besluit niet in stand te laten als dat rapport naar zijn inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet voldoende concludent is. Die omstandigheid doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. Dat [appellant] een jaar eerder een tijdelijk rijbewijs heeft gekregen doet niet af aan het psychiatrisch rapport. Daargelaten dat [appellant] geen stukken van de eerdere keuring heeft overgelegd, volgt uit de door het CBR overgelegde laboratoriumuitslagen dat de CDT-waarde (N-latex) bij de eerdere keuring 2,3% bedroeg, terwijl deze thans 3,3% bedraagt. Verder is de rechtbank voorbijgegaan aan de stelling van [appellant] dat hij in zijn vrije tijd stevig kan drinken, maar dat dit zijn capaciteiten in het verkeer niet aantast. Een beoordeling van die stelling zou neerkomen op het beoordelen van de medische bevindingen van de deskundige en het in de plaats daarvan stellen van het eigen oordeel, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. [appellant] was vrachtwagenchauffeur en heeft in zijn werkzame leven, ook als chauffeur van gevaarlijke stoffen, geen schade aangericht. Hij is slechts één keer, in 2012, met alcohol op achter het stuur aangetroffen en dat was niet tijdens zijn werk. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat hij als gevolg van de intrekking van zijn rijbewijs zijn werk en woning is kwijtgeraakt en in de schuldsanering terecht is gekomen. Ook heeft hij gewezen op de misstanden die hij gedurende het traject bij het CBR heeft ervaren. Tot slot heeft het CBR hem eerder op basis van vergelijkbare laboratoriumuitslagen een tijdelijk rijbewijs verleend, zodat met de huidige weigering de schijn van willekeur is gewekt, aldus [appellant].
6.1.    In paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling is bepaald dat personen die misbruik maken van psychoactieve middelen zonder meer ongeschikt zijn tot het besturen van motorrijtuigen. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring op basis van een specialistisch rapport geschikt kunnen worden geacht.
6.2.    Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd te kennen gegeven de juistheid van het medisch rapport niet te bestrijden omdat er technisch gezien niets mis mee is. [appellant] komt slechts op tegen het buiten beschouwing laten van de aangevoerde omstandigheden en tegen de volgens hem door het CBR gewekte schijn van willekeur.
6.3.    Paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling is een algemeen verbindend voorschrift dat aan het CBR geen ruimte laat om per geval rekening te houden met de individuele belangen van de aanvrager. Het CBR was daarom gehouden om [appellant], gelet op de onbestreden conclusie van het medisch rapport de verklaring van geschiktheid te weigeren. Voor zover [appellant] bedoelt dat persoonlijke omstandigheden in paragraaf 8.8 een rol zouden moeten spelen, overweegt de Afdeling dat, zoals zij eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2525), het de bestuursrechter niet vrij staat te treden in de billijkheid van regelgeving.
6.4.    Tot slot wordt [appellant] niet gevolgd in zijn stelling dat het CBR de schijn van willekeur heeft gewekt door hem eerder op basis van vergelijkbare laboratoriumuitslagen een tijdelijk rijbewijs te verlenen. Het CBR heeft ter zitting verklaard waarom de eerdere laboratoriumuitslagen niet in de weg stonden aan een verklaring van geschiktheid. De referentiewaarde van de CDT-waarde (N-latex) loopt van 0% tot 2,6%. De eerdere uitslag, waarbij de waarde 2,3% bedroeg, viel dus binnen de referentiewaarde, terwijl de thans voorliggende uitslag van 3,3% daar buiten valt. Anders dan [appellant] stelt zijn de laboratoriumuitslagen dus niet vergelijkbaar.
6.5.    Conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het CBR de door [appellant] gevraagde verklaring van geschiktheid terecht heeft geweigerd.
Het betoog faalt.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Pans    w.g. Baart
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017
799. BIJLAGE
Reglement rijbewijzen
Artikel 97
1.     Verklaringen van geschiktheid worden op aanvraag, alsmede op in dit hoofdstuk vastgestelde wijze, en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
[...]
Artikel 101
1.     Het CBR is bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten laat keuren door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen […] indien:
[…]
b.    het CBR beschikt over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager, die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
[…]
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.