BIJLAGE
Deze richtlijn dient ter uitvoering van de Europese Overeenkomst betreffende de regeling van bepaalde aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart, gesloten op 15 februari 2012 door de [EBU], de [ESO] en de [ETF], als vastgesteld in de bijlage.
1. De lidstaten kunnen gunstiger voorschriften dan de in deze richtlijn opgenomen voorschriften handhaven of invoeren.
2. De uitvoering van deze richtlijn vormt in geen enkel geval een rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers op de onder deze richtlijn vallende gebieden. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaten en de sociale partners om in het licht van de ontwikkelingen andersluidende wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen dan die welke op het tijdstip van de goedkeuring van deze richtlijn van kracht zijn, mits wordt voldaan aan de minimumeisen van deze richtlijn.
3. De toepassing en interpretatie van deze richtlijn laat andere Unie-of nationale bepalingen, gebruiken of praktijken die de betrokken werknemers gunstiger voorwaarden bieden, onverlet.
1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Bijlage Europese Overeenkomst betreffende de regeling van een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de binnenvaart
1. Deze overeenkomst geldt voor mobiele werknemers die als lid van het varend personeel (bemanning) of in een andere functie (boordpersoneel) werkzaam zijn aan boord van een vaartuig dat op het grondgebied van een lidstaat in de commerciële binnenvaart wordt ingezet.
3. Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de nationale of internationale voorschriften voor de veiligheid van de scheepvaart die op mobiele werknemers […] van toepassing zijn.
4. Indien bij mobiele werknemers verschillen qua rusttijden tussen deze overeenkomst en de nationale en internationale voorschriften voor de veiligheid van de scheepvaart bestaan, wordt voorrang verleend aan de bepalingen die een hogere bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers garanderen.
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
d) „rusttijd": de tijd buiten de werktijd; dit begrip omvat rusttijden op het varende vaartuig, op het stilliggende vaartuig of aan land. Korte rustpauzes (tot 15 minuten) zijn niet inbegrepen;
De werknemers moeten beschikken over regelmatige, in tijdseenheden uitgedrukte rustperioden die voldoende lang en ononderbroken zijn om ervoor te zorgen dat de werknemers als gevolg van oververmoeidheid of wegens een onregelmatig arbeidsritme geen letsel toebrengen aan zichzelf, hun collega's of anderen en hun gezondheid op korte of lange termijn niet schaden.
De rusttijd mag niet korter zijn dan:
a. a) 10 uur in elke periode van 24 uur en, waarvan minstens 6 uren ononderbroken, en
b) 84 uur in elke periode van zeven dagen.
Het recht van de lidstaten,
a. a) wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen te handhaven of in te voeren, of
b) de toepassing van collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners te bevorderen of toe te staan,
die voor de veiligheid en de gezondheidsbescherming van de werknemers gunstiger zijn dan de bepalingen in deze overeenkomst, blijft onverlet.
De uitvoering van deze overeenkomst mag in geen geval als rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de onder deze overeenkomst vallende werknemers worden gebruikt.
De leden van de bemanning moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
1. voor de deksman: een minimumleeftijd van16 jaar;
2. voor de lichtmatroos (scheepsjongen): een minimumleeftijd van 15 jaar en het bezit van een schriftelijk bewijs van inschrijving bij een opleiding die bestaat uit het bezoekenvan een vakschool voor schippers of het volgenvan een door de bevoegde autoriteit erkende, schriftelijke cursus die voor een gelijkwaardig diploma opleidt;
a. a) een minimumleeftijd van 17 jaar en
- een met goed gevolg afgeronde opleiding zoals genoemd in het tweede lid, of
- een met goed gevolg afgelegd eindexamen aan een vakschool voor schippers, of
- een met goed gevolg afgelegd, door een bevoegde autoriteit erkend examen voor matroos;
b) een minimumleeftijd van 19 jaar en
een vaartijd als lid van een dekbemanning van ten minste drie jaar hebben, waarvan ten minste één jaar in de binnenvaart en twee jaar hetzij in de binnenvaart, hetzij in de zee- of kustvaart dan wel de visserij vervuld moeten zijn;
4. voor de matroos-motordrijver:
a. a) de bekwaamheid als matroos hebben en een met goed gevolg afgelegd, door de bevoegde autoriteit erkend examen voor matroos-motordrijver;
b) een vaartijd van ten minste 1 jaar als matroos op een gemotoriseerd binnenschip hebben, en beschikken over elementaire kennis op het gebied van motoren;
a. a) een vaartijd van ten minste één jaar als matroos in de binnenvaart en
- een met goed gevolg afgeronde opleiding, zoals genoemd in het tweede lid, of
- een met goed gevolg afgelegd eindexamen aan een vakschool voor schippers, of
- een met goed gevolg afgelegd, door een bevoegde autoriteit erkend examen voor matroos,
b) een met goed gevolg afgesloten driejarige opleiding als bedoeld in het tweede lid of een met goed gevolg afgelegd eindexamen na een opleiding van ten minste 3 jaar aan een vakschool voor schippers, indien deze opleiding ten minste één jaar vaartijd in de binnenvaart omvat;
c) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste één jaar als matroos, zoals bedoeld in het derde lid, onderdeel b, en een met goed gevolg afgelegd praktijkexamen als bedoeld in bijlage D7, onderdeel 3.1, van dit reglement;
d) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste twee jaar als matroos, zoals bedoeld in het derde lid, onderdeel b;
a. a) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste één jaar als volmatroos of van ten minste drie jaar als matroos, zoals bedoeld in het derde lid, onder b;
b) het bezit van een vaarbewijs, afgegeven overeenkomstig Richtlijn 96/50/EG, of van een vaarbewijs zo als bedoeld in bijlage I van Richtlijn 91/672/EEG;
c) een vaartijd in de binnenvaart van ten minste vier jaar en het bezit van een aan het grote patent gelijkwaardig vaarbevoegdheidsbewijs;
hetzij een overeenkomstig dit reglement afgegeven Rijnpatent, hetzij een door de CCR als gelijkwaardig erkend vaarbevoegdheidsbewijs voor het desbetreffende scheepstype en de desbetreffende scheepsgrootte, alsmede het bewijs voor het te bevaren riviergedeelte overeenkomstig artikel 6.02 van dit reglement;
a. a) een minimumleeftijd van 18 jaar en een met goed gevolg afgelegd eindexamen van een vakopleiding op het gebied van motoren of werktuigbouwkunde;
b) een minimumleeftijd van 19 jaar en een vaartijd van ten minste 2 jaar als matroos-motordrijver op een gemotoriseerd binnenschip.
1. Men onderscheidt de volgende exploitatiewijzen:
A1 vaart van ten hoogste 14 uur,
A2 vaart van ten hoogste 18 uur,
B vaart van ten hoogste 24 uur,
telkens binnen een periode van 24 uur.
1. Bij exploitatiewijze A1 heeft elk bemanningslid recht op een ononderbroken rusttijd van acht uur buiten de vaartijd per periode van 24 uur, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van acht uur.
2. Bij exploitatiewijze A2 heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van acht uur, waarvan zes uur ononderbroken buiten de vaartijd per periode van 24 uur, gerekend vanaf het einde van elke rusttijd van zes uur. Voor bemanningsleden onder de 18 jaar moet een ononderbroken rusttijd van acht uur in acht worden genomen waarvan zes uur buiten de vaartijd.
3. Bij exploitatiewijze B heeft elk bemanningslid recht op een rusttijd van 24 uur per periode van 48 uur, waarvan ten minste twee maal zes uur ononderbroken moeten zijn.
4. Gedurende zijn verplichte rusttijd mag een bemanningslid niet voor enigerlei taak worden ingezet, ook niet om toezicht te houden of stand-by te zijn. De in de politievoorschriften bedoelde wacht- en toezichtstaken voor stilliggende vaartuigen worden niet als taak in de zin van dit lid beschouwd.
1. De minimumbemanning van motorschepen en duwboten bestaat uit:
1) De lichtmatroos of één van de lichtmatrozen mag worden vervangen door een deksman.
2) De stuurman moet in het bezit zijn van het overeenkomstig dit reglement vereiste schipperspatent.
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Het Wetboek van strafrecht
2. Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor de verdachte gunstigste bepalingen toegepast.
3. De geldboete die voor een strafbaar feit ten hoogste kan worden opgelegd, is gelijk aan het bedrag van de categorie die voor dat feit is bepaald.
4 Er zijn zes categorieën:
de vijfde categorie, € 67 000 [Red: Per 1 januari 2014: € 81.000.];
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
bemanningslid: ieder die zich als schipper, stuurman, machinist, volmatroos, matroos-motordrijver, matroos, lichtmatroos, lid van het veiligheidspersoneel of deksman aan boord van een schip bevindt;
Deze wet is van toepassing op de binnenwateren.
Deze wet is niet van toepassing op schepen:
a. in het beheer van het Ministerie van Defensie; of
b. behorende tot een buitenlandse krijgsmacht.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, met uitzondering van arbeid verricht door defensiepersoneel, regels worden gesteld die afwijken van, in de plaats komen van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van arbeid verricht door:
a. personen, werkzaam in of op railvoertuigen of motorrijtuigen;
b. personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen, zee- of binnenschepen;
2. Voor zover het de in artikel 5:12, tweede lid, onderscheiden categorieën van arbeid betreft legt een daartoe door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister tezamen aangewezen ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie de verplichtingen rusten welke voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het Atbv, zoals dat luidde in januari 2015
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. bemanningslid: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;
c. rusttijd: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.11 van het [Rsp];
d. exploitatiewijze A1, exploitatiewijze A2 en exploitatiewijze B: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.10 van het [Rsp].
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt de periode waarop de arbeid van het bemanningslid zich beperkt tot de aanwezigheid op het schip, zonder dat hij zijn taken uitoefent, eveneens als rusttijd.
1. Met uitsluiting van hetgeen in het Arbeidstijdenbesluit is bepaald, is dit hoofdstuk van toepassing op arbeid, verricht door een bemanningslid aan boord van schepen waarop de Binnenvaartwet van toepassing is.
1. De werkgever en de gezagvoerend schipper organiseren de arbeid zodanig, dat een bemanningslid dat arbeid verricht bij exploitatiewijze A1, een ononderbroken rusttijd heeft van ten minste 8 uren in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, te rekenen vanaf het einde van iedere ononderbroken rusttijd van ten minste 8 uren.
2. De in het eerste lid bedoelde rusttijd is gelegen buiten de vaartijd.
Het niet naleven van [artikel] 5.5:3, eerste lid, […] levert een overtreding op.
het besluit van 1 december 2016 tot wijziging van het Atbv