201607900/1/A1.
Datum uitspraak: 1 februari 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rijswijk, gemeente Buren,
en
het college van burgemeester en wethouders van Buren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2016 heeft het college aan Combinatie Dijkverbetering HOP omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van een bij besluit van 21 maart 2013 verleende vergunning voor het plaatsen van een betonnen L-wand op het perceel Rijnbandijk tussen nr. 48 en 70 in Rijswijk.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellant], bijgestaan door mr. G. van den Brink, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door H. Stam, bijgestaan door mr. L. van der Meulen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting Combinatie Dijkverbetering HOP, vertegenwoordigd door J. Schieven en P. Rooswinkel, Waterschap Rivierenland, vertegenwoordigd door D.L. van der Kooij, en de minister van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. J. Ponsioen, gehoord.
Overwegingen
1. Het besluit van 21 maart 2013 is genomen ter uitvoering van het Rijksprogramma Ruimte voor de Rivier. Dit programma is opgesteld om de bescherming tegen overstromingen op het wettelijk vereiste niveau te brengen en de ruimtelijke kwaliteit in het riviergebied te verbeteren. Het waarborgen van de veiligheid is de hoofddoelstemming van het programma. De vereiste veiligheid dient zoveel mogelijk te worden bereikt door het nemen van maatregelen die voorkomen dat de maatgevende hoogwaterstanden steeds verder zullen stijgen. Het accent ligt in beginsel op rivierverruiming. Rivierverruimende maatregelen zijn echter niet overal voldoende om rivierafvoeren onder alle omstandigheden veilig te verwerken. Op sommige plaatsen zijn aanvullend dijkverbeteringsmaatregelen noodzakelijk. Dat is het geval voor gedeelten van de dijken langs de Neder-Rijn en Lek. In dit gebied valt de dijkverbetering Hagestein-Opheusden, die ziet op een traject van ongeveer 45 km tussen Hagestein en Opheusden. Dit traject is onderverdeeld in drie deeltrajecten, waaronder Rijswijk-Opheusden langs de zuidelijke oever van de Neder-Rijn, waarop het bestreden besluit betrekking heeft.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het college aan Waterschap Rivierenland een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een keermuur van ongeveer 70 cm hoog over een lengte van 290 m ter hoogte van de percelen gelegen ten noorden van de Rijnbandijk te Rijswijk, langs de huisnummers 48 tot en met 70. Ten behoeve van de toegang tot de buitendijks gelegen percelen zijn coupures in de keermuur aangebracht. De keermuur is nodig om het tekort aan hoogte van de waterkering ter plaatse op te lossen. De bij het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning wijzigt de in 2013 verleende omgevingsvergunning. Een van de drie wijzigingen betreft het aanbrengen van een coupure van drie m breed ter hoogte van de woning op het perceel Rijnbandijk 52 te Rijswijk (hierna: het perceel). [appellant] is eigenaar van het perceel.
2. Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
3. [appellant] betoogt dat het college niet heeft onderkend dat voor een goede ontsluiting van het perceel een coupure van zes m breed noodzakelijk is. Het perceel heeft geen inrit. Door middel van een trap langs de dijk wordt het perceel ontsloten. Auto’s parkeren langs de Rijnbandijk, maar deze weg is daarvoor, mede door de geplaatste keermuur, te smal. Dit brengt verkeersonveilige situaties met zich, aldus [appellant]. Volgens [appellant] worden de gebruiksmogelijkheden van het perceel onnodig beperkt door een coupure van slechts drie m breed. Verder wijst [appellant] er op dat alle andere buitendijks gelegen percelen een coupure hebben van zes m breed.
3.1. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) zijn de gronden opgenomen, waaronder strijd met het planologische regime, waarop een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt geweigerd. Indien geen van de in die bepaling opgenomen weigeringsgronden zich voordoet, moet de gevraagde vergunning worden verleend.
Vaststaat dat de aanvraag in overeenstemming is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kernen Buren" en het Rijksinpassingsplan "Dijkverbetering Hagestein-Opheusden". Niet in geschil is dat de overige in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich niet voordoen. Dit betekent dat het college de gevraagde vergunning rechtmatig heeft verleend. Dat voor een goede ontsluiting van het perceel een coupure van zes m breed noodzakelijk is en dat alle andere buitendijks gelegen percelen een coupure hebben van zes m breed, maakt, anders dan [appellant] betoogt en wat daar verder van zij, gelet op het limitatieve karakter van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, niet dat de gevraagde vergunning op die gronden geweigerd had kunnen worden.
Het betoog faalt.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Van den Broek w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2017
531.