ECLI:NL:RVS:2017:2431

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
201705447/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de vreemdeling is opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod is uitgevaardigd. Het terugkeerbesluit is genomen op 8 augustus 2016. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, heeft op 4 juli 2017 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 september 2017 uitspraak gedaan. De vreemdeling betoogde dat hij, ondanks zijn uitzetting, nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep, omdat hij schade heeft geleden door het terugkeerbesluit. De Raad van State oordeelde echter dat het terugkeerbesluit is uitgewerkt door de uitzetting en dat de vreemdeling niet heeft geconcretiseerd waaruit de door hem geleden schade bestaat. Hierdoor heeft de vreemdeling geen belang bij het hoger beroep tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het terugkeerbesluit.

Wat betreft het inreisverbod oordeelde de Raad van State dat de aangevoerde argumenten niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank kunnen leiden. De vragen die in het hogerberoepschrift zijn aangevoerd, zijn niet van belang voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen. De Raad van State verklaarde het hoger beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201705447/1/V3.
Datum uitspraak: 6 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 4 juli 2017 in zaak nr. 17/11605 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2016 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit) en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 4 juli 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het terugkeerbesluit
1.    De vreemdeling betoogt in zijn hogerberoepschrift dat hij ondanks dat hij inmiddels is uitgezet nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, omdat hij als gevolg van dat besluit schade heeft geleden.
1.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 27 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:137) is met de uitzetting van de vreemdeling na de uitreiking van het terugkeerbesluit, voldaan aan de bij dat besluit vastgestelde terugkeerverplichting. Het terugkeerbesluit is dan ook uitgewerkt. De vreemdeling heeft niet geconcretiseerd waaruit de door hem als gevolg van het terugkeerbesluit geleden schade bestaat.
Onder deze omstandigheden heeft de vreemdeling geen belang bij het hoger beroep voor zover gericht tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het terugkeerbesluit.
2.    Het hoger beroep is in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.
Het inreisverbod
3.    Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
4.    Het hoger beroep is in zoverre kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit, niet-ontvankelijk;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Hent    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2017
765-846.