201700900/1/A2.
Datum uitspraak: 13 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2016 in zaak nr. 15/5837 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] voor het jaar 2011 definitief vastgesteld op nihil en een bedrag van € 2.382,00 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 5 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 5 augustus 2015 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 21 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen opnieuw op het door [appellante] tegen het besluit van 8 juni 2015 gemaakte bezwaar beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. K.M. van der Boor, advocaat te Vlaardingen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2011 voorschotten huurtoeslag ontvangen. Bij besluit van 8 juni 2015, gehandhaafd bij besluit van 5 augustus 2015, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag van [appellante] over 2011 vastgesteld op nihil omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van haar en haar toeslagpartner te hoog is om voor huurtoeslag in aanmerking te komen.
2. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard en het besluit van 5 augustus 2015 vernietigd omdat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld nadere gronden van bezwaar in te dienen en haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. De rechtbank heeft niet zelf in de zaak voorzien maar de dienst opgedragen een nieuw besluit te nemen, omdat de dienst heeft aangekondigd dat hij nog een besluit zal nemen op het verzoek van [appellante] om de nabetaling van het UWV aan haar toeslagpartner buiten beschouwing te laten bij de berekening van het recht op huurtoeslag en de dienst dit zal moeten betrekken bij het nieuw te nemen besluit.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft veroordeeld in de door haar gemaakte proceskosten in bezwaar.
3.1. Artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:
"[…]
2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
[…]"
3.2. Het betoog van [appellante] dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte de kosten van de behandeling van het bezwaar niet heeft vergoed, faalt reeds omdat de rechtbank het besluit van 8 juni 2015 niet heeft herroepen, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van [appellante] te nemen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5. Bij besluit van 21 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [appellante] tegen het besluit van 8 juni 2015 gemaakte bezwaar beslist en dat bezwaar ongegrond verklaard. In het besluit van 21 juli 2017 verwijst de dienst naar zijn besluit van 25 juli 2017. Bij dat besluit heeft de dienst het bezwaar van [appellante] tegen het besluit over de afwijzing van haar verzoek om bij de berekening van de huurtoeslag over 2011 een inkomensbestanddeel buiten beschouwing te laten, ongegrond verklaard. [appellante] heeft tegen de besluiten van 21 juli 2017 en 25 juli 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 21 juli 2017 doorgezonden naar de Afdeling.
6. Het besluit van 21 juli 2017 wordt, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding. De Afdeling ziet evenwel, omdat een goede rechtspleging daarbij is gebaat, aanleiding de behandeling van het beroep tegen dit besluit, met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid, van de Awb, te verwijzen naar de rechtbank. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het beroep tegen het besluit van 25 juli 2017 bij de rechtbank zal worden behandeld en het oordeel van de rechtbank over dat beroep van invloed is op het oordeel over het beroep tegen het besluit van 21 juli 2017. [appellante] heeft voorts ter zitting uitdrukkelijk verzocht de behandeling van haar beroep tegen het besluit van 21 juli 2017 bij de rechtbank te laten plaatsvinden.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hoogvliet w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017
17-809.