ECLI:NL:RVS:2017:2452

Raad van State

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
201609850/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 november 2016, waarin de rechtbank het beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De Raad voor Rechtsbijstand had op 4 maart 2016 de aanvraag van [appellante] afgewezen en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. Na het indienen van hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak op 7 juni 2017 behandeld. Tijdens deze zitting werd duidelijk dat de Raad voor Rechtsbijstand op 1 juni 2017 had besloten om alsnog een toevoeging te verstrekken aan [appellante]. Hierdoor had [appellante] geen belang meer bij de beoordeling van het hoger beroep.

De Afdeling heeft vervolgens het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar heeft wel geoordeeld dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De Raad voor Rechtsbijstand werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die [appellante] had gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep. De totale proceskostenvergoeding bedroeg € 2.475,00, inclusief het griffierecht van € 297,00. Deze uitspraak werd gedaan door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 13 september 2017.

Uitspraak

201609850/1/A2.
Datum uitspraak: 13 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 november 2016 in zaak nr. 16/3667 in het geding tussen:
[appellante]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 4 maart 2016 heeft de raad een aanvraag van [appellante] om een toevoeging voor rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2016 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2017, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.M.J.P. Michiels, advocaat te Wijchen, is verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend en de raad een schriftelijke vraag gesteld. De raad heeft hierop gereageerd en vervolgens heeft [appellante] daarop een reactie gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van verdere behandeling van de zaak ter zitting. De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Bij brief van 1 juni 2017 heeft de raad te kennen gegeven dat nader intern overleg heeft plaatsgevonden en dat alsnog een toevoeging wordt verstrekt. [appellante] heeft daardoor geen belang meer bij een beoordeling van de zaak.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.    Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH1143, overweegt de Afdeling dat als een hoger beroep wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard, moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het belang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een zodanige grond kan liggen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het hoger beroep is tegemoet gekomen. Met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen criterium bij toepassing van artikel 8:75 van die wet is dan een proceskostenveroordeling mogelijk.
3.    De Afdeling acht in dit geval grond aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
4.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.    veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 495,00 (zegge: vierhonderdvijfennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV.    gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Kranenburg    w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017
480.