201705917/1/R1 en 201705917/2/R1.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te Ede,
appellant,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Ede, OV-Knoop" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Voorts heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 september 2017, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Scheffer, ir. P. van Kleunen en ing. B. van den Hout, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. Het plan voorziet in een herinrichting van het treinstation Ede - Wageningen.
[appellant] woont in Ede en kan zich niet verenigen met de wijze waarop de raad aan de herinrichting van het treinstation uitvoering wil geven. [appellant] is onder meer van mening dat één van de perrons te smal is. Ook voert hij aan dat de fietsenstallingen op een andere locatie zouden moeten komen. [appellant] komt tevens op tegen de beoogde perrontunnel aan de noordzijde van het treinstation en keert zich ook tegen de invulling die de raad ter plaatse van de overweg ter hoogte van de Kerkweg voor ogen heeft.
Ontvankelijkheid
3. De raad heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat [appellant] op grote afstand van het plangebied woont.
3.1. Artikel 1:2 van de Awb luidt als volgt:
"1. Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
[…]."
Artikel 8:1 luidt als volgt:
"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."
3.2. De Afdeling stelt voorop dat artikel 1:2, eerste lid, van de Awb vereist dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het besluit en de belangenaantasting. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.3. De Afdeling stelt vast dat [appellant] woont op een afstand van tenminste 580 m van de relevante gedeelten van het plangebied, te weten het treinstation, de noordzijde ervan alsmede de overweg ter hoogte van de Kerkweg. Niet is gebleken dat [appellant] vanaf zijn woning zicht op het treinstation, de noordzijde ervan of de overweg heeft. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die hier mogelijk worden gemaakt, is de genoemde afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen.
Voorts heeft [appellant] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de genoemde afstand een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Dat [appellant] - zoals hij ter zitting heeft gesteld - wenst op te komen voor het algemeen belang van reizigers bij een gebruikersvriendelijk treinstation, betekent niet dat hij een persoonlijk belang heeft dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. De Afdeling wijst hierbij, met verwijzing naar haar uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1990 (rechtsoverweging 6.1), erop dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 33) naar voren komt dat natuurlijke personen die willen opkomen voor een algemeen belang in het algemeen in die hoedanigheid niet behoren tot de in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bedoelde personen. Dit kan anders zijn indien dergelijke personen tegelijkertijd een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang hebben, maar dat is in dit geval niet aan de orde. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat [appellant] ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat zijn woon- en leefklimaat niet door het plan wordt beïnvloed. Gelet op het vorenstaande is [appellant] geen belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en kan hij daartegen ingevolge artikel 8:1 van de Awb geen beroep instellen.
Conclusie
4. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk.
5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.
w.g. Hoekstra w.g. Van Loo
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
418.