ECLI:NL:RVS:2017:2518

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
20 september 2017
Zaaknummer
201609239/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag na vaststelling op nihil

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2016. De Belastingdienst/Toeslagen had bij besluiten van 16 oktober 2015 de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2012 en 2013 definitief vastgesteld op nihil en had teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd. De rechtbank had het beroep van [appellante] gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 augustus 2017 behandeld. [appellante] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen in rechte te honoreren vertrouwen had kunnen ontlenen aan eerdere acceptatie van contante betalingen door de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst/Toeslagen stelde echter dat sinds 2011 gecontroleerd wordt of de kassiersfunctie correct wordt toegepast en dat er geen concrete toezegging was gedaan die [appellante] het vertrouwen kon geven dat zij recht had op kinderopvangtoeslag.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 september 2017.

Uitspraak

201609239/1/A2.
Datum uitspraak: 20 september 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 oktober 2016 in zaak nr. 16/3216 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 16 oktober 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] voor de jaren 2012 en 2013 definitief vastgesteld op nihil en respectievelijk € 19.827,00 en € 15.492,00 aan teveel ontvangen voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 11 maart 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 maart 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 augustus 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. H. van der Heide-Boertien, advocaat te Den Haag, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    [appellante] heeft in 2012 en 2013 voor haar twee kinderen gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Daarvoor heeft zij voorschotten kinderopvangtoeslag aangevraagd en die toeslag in de vorm van voorschotten ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot over 2012 en 2013 meermaals herzien en de kinderopvangtoeslag uiteindelijk definitief vastgesteld op nihil.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 11 maart 2016 ten grondslag gelegd dat [appellante] niet heeft voldaan aan de zogenoemde kassiersfunctie.
2.    De rechtbank heeft het beroep van [appellante] gegrond verklaard omdat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] ten onrechte niet heeft gehoord en omdat de dienst pas in beroep uiteen heeft gezet dat het niet voldoen aan de kassiersfunctie de toekenning van kinderopvangtoeslag absoluut onmogelijk maakt. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 11 maart 2016 in stand gelaten omdat [appellante] de betalingen deels contant heeft verricht waardoor niet is voldaan aan de kassiersfunctie. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat [appellante] geen in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat de dienst in de eerste jaren na de publicatie van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wel contante betalingen heeft geaccepteerd.
3.    Het hoger beroep is gericht tegen het door de rechtbank in stand laten van de rechtsgevolgen.
[appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan de omstandigheid dat de Belastingdienst/Toeslagen in eerdere jaren wel contante betalingen heeft geaccepteerd. Voorts volgt volgens haar uit een brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 september 2014 dat de dienst ook in 2013 en 2014 akkoord ging met contante betalingen aan de gastouder.
3.1.    Dit betoog faalt. Zoals de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting heeft toegelicht, controleert hij sinds 2011 of de kassiersfunctie juist wordt toegepast. De dienst heeft in dit geval over 2011 evenwel alleen de jaaropgave en geen betaalbewijzen opgevraagd, waardoor hij niet heeft geconstateerd dat [appellante] in 2011 niet aan de kassiersfunctie heeft voldaan. Het vertrouwensbeginsel strekt niet zo ver dat de Belastingdienst/Toeslagen is gehouden om ook in 2012 en 2013 contante betalingen aan de gastouder te accepteren. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is immers nodig dat een aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Niet is gebleken dat door een daartoe bevoegd persoon een concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan waaraan [appellante] de in rechte te honoreren verwachting kon ontlenen dat zij over 2012 en 2013 recht heeft op kinderopvangtoeslag. De brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 september 2014 kan niet als een dergelijke toezegging worden aangemerkt. Die brief houdt een bevestiging in van een afspraak voor een persoonlijk bezoek van [appellante] aan het belastingkantoor in Den Haag. In die brief staat dat is afgesproken dat [appellante] bewijsstukken over 2013 en 2014 meeneemt, waaronder stukken waaruit blijkt dat zij of haar eventuele toeslagpartner over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2014 de kosten van kinderopvang heeft betaald. Daarbij is vermeld dat zij in het geval van contante betalingen kwitanties en bankafschriften moet meenemen. Zoals de dienst ter zitting heeft toegelicht, is dit een standaardbrief die zowel naar ouders die gebruik hebben gemaakt van een gastouderbureau als ouders die gebruik hebben gemaakt van een kindercentrum wordt verzonden. Aan de inhoud van deze brief kon [appellante] geen in rechte te honoreren verwachting ontlenen dat de Belastingdienst/Toeslagen de meegebrachte bewijsstukken van contante betalingen zou accepteren als betaling van kosten van gastouderopvang over 2012 en 2013.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017
17-809.